In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van 7 november 2017, waarin de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente aan de orde waren. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de belanghebbende zijn ingediend, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren van de Hoge Raad.