In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende, een inwoner van Italië, tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had op 30 november 2017 uitspraak gedaan in de zaak met nummer SGR 17/262, waarin de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de forensenbelasting van de gemeente Noordwijkerhout voor het jaar 2016 ter discussie stond. Belanghebbende heeft een aantal klachten ingediend tegen deze uitspraak, waarop het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout een verweerschrift heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van de Rechtbank in stand heeft gelaten.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing van de Hoge Raad om het beroep in cassatie ongegrond te verklaren, werd openbaar uitgesproken door de vice-president G. de Groot, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.