Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Het hof stelt (...) vast dat [betrokkene 1] op 21 juli 2010 heeft getracht om [slachtoffer] dood te schieten. [betrokkene 1] is daartoe naar de woning van [slachtoffer] gegaan, en heeft, toen [slachtoffer] de deur opende, een pistool getrokken en heeft de trekker overgehaald. Doordat het vuurwapen weigerde heeft [slachtoffer] de aanslag overleefd. (...)
Het hof stelt (...) voorts vast dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] tezamen en in vereniging [betrokkene 1] tot het plegen van de poging tot moord op [slachtoffer] opzettelijk hebben uitgelokt. Zij hebben aan [betrokkene 1] daartoe onder meer een beloning in het vooruitzicht gesteld, hem ondergebracht in een hotel in de buurt van de woning van [slachtoffer] , hem die woning aangewezen en hem een doorgeladen vuurwapen met geluiddemper ter beschikking gesteld.
Om de rol van de verdachte bij de door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] gepleegde uitlokking vast te kunnen stellen, zal het hof eerst de feiten met betrekking tot het handelen van de verdachte beoordelen.
(...)
Het hof stelt aan de hand van de navolgende bewijsmiddelen vast dat de verdachte aanwezig is geweest bij meerdere ontmoetingen met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , waarbij de moord op [slachtoffer] is besproken. Uit de stukken van het dossier blijkt dat er een gesprek tussen voornoemde personen heeft plaatsgevonden bij het Hilton hotel in Amsterdam. Uit het dossier komt naar voren, en de verdachte heeft dat ook verklaard (...) dat de reis naar Rome heeft plaatsgevonden rond Pinksteren 2010 (het hof begrijpt: rond 23 en 24 mei 2010). Gelet op de verklaringen van de verdachte hierover heeft dit gesprek bij het Hilton enkele weken na de reis naar Rome plaatsgevonden, derhalve in de eerste of tweede week van juni 2010.
Uit het dossier leidt het hof af dat tijdens dit gesprek bij het Hilton is gesproken over het 'probleem [slachtoffer] '. Het hof verwijst hiervoor naar de verklaring van [medeverdachte 3] (...):
Wij willen nu verder gaan naar de aanslag op [slachtoffer] . Wat kan jij ons vertellen over deze aanslag?
Volgens [verdachte] (het hof begrijpt hier en hierna: de verdachte) en [medeverdachte 2] (het hof begrijpt hier en hierna: [medeverdachte 2] ) had deze [slachtoffer] (het hof begrijpt hier en hierna: [slachtoffer] ) gestolen en hij zou bepaalde deals in gevaar hebben gebracht. Hij zou laptops hebben gestolen. Dat heb ik in eerste instantie gehoord van [medeverdachte 4] (het hof begrijpt hier en hierna: [medeverdachte 4] ) en later ook van [medeverdachte 2] en [verdachte] . Zij wilden dat [slachtoffer] werd omgelegd. Er was het probleem [slachtoffer] . Het initiatief kwam bij hun drieën vandaan. Het gesprek waarin dit werd besloten had al plaatsgevonden en later is dit nogmaals besproken waarbij dit vervolgens is opgenomen. Het idee van het opnemen kwam bij [medeverdachte 4] vandaan. Bij het eerste gesprek was ik ook aanwezig want ik zou zogenaamd de schutter zijn. Dat tweede gesprek is opgenomen waarbij ik de apparatuur bij mij droeg in mijn buideltasje.
En:
(...)
We waren met z'n vieren, [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en ik. Zij waren in de tuin van het Hiltonhotel in Amsterdam in een zakelijk gesprek.
Voorts blijkt uit de verklaringen van [medeverdachte 3] dat vaker werd gesproken over [slachtoffer] (...):
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [verdachte] hadden regelmatig gesprekken met elkaar over de problemen met [slachtoffer] . Van [medeverdachte 4] begreep ik dat ze dus [slachtoffer] uit de weg wilden laten ruimen. Met 'ze' bedoel ik dus alle drie. Hij had gestolen en deals in gevaar gebracht. Het ging om goud en zo, maar dat was niet helemaal legaal. Dus als hij ontslagen zou worden dan zou hij de boel kunnen verraden.
Het gesprek dat op 24 juni 2010 in Nijkerk door de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] is gevoerd, is door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] opgenomen en het dossier bevat een letterlijke weergave van dat gesprek (...). Uit de weergave van dat gesprek leidt het hof af dat de verdachte - met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] - van mening was dat [slachtoffer] zou moeten worden omgebracht. (...)
Voorts leidt het hof uit de inhoud van het gesprek af dat het onderwerp, het vermoorden van [slachtoffer] , tijdens dit gesprek niet voor het eerst naar voren werd gebracht. Het is duidelijk dat geen van de gespreksdeelnemers enige verbazing heeft geuit over de vaststelling dat [slachtoffer] om het leven moet worden gebracht. Het hof stelt vast dat ook de verdachte van mening was dat [slachtoffer] dood moest en dat hij actief mee heeft gedaan bij het maken van plannen over hoe en waar een aanslag op [slachtoffer] zou moeten worden uitgevoerd. Zo zegt de verdachte in dit gesprek (...) nadat [medeverdachte 4] heeft opgemerkt 'Maar ik had gehoopt dat zij (het hof begrijpt: [betrokkene 5] , de ex-vrouw van [slachtoffer] ) misschien de sleutel zou zijn om [slachtoffer] ergens heen te lokken. Maar ik begrijp dat dat niet tot een van de opties behoort':
Nee, maar goed. Zij wilde niets met [slachtoffer] te maken hebben. En ik kan niet zeggen, hey bel [slachtoffer] maar even op want ehh, en dan gebeurt er wat.
Ook zegt de verdachte (...): Sowieso, ik heb er geen probleem mee als hij uhhh....iets overkomt. Uhm. Niemand zit te wachten op hem. Hij heeft niemand, echt niemand! Dus ik denk, ik denk dat we hem een plezier doen als hij er morgen niet meer is. Dat is mijn gevoel.
Over de betekenis van deze uitlatingen is de verdachte bij de politie bevraagd, waarop hij heeft verklaard (...): Hij heeft mij en mijn bedrijf veel schade toegebracht maar ook zijn vrouw en zijn gezin. Zijn oudste dochter wilde hem ook niet meer zien. Ik hoorde van [betrokkene 5] ook dat [slachtoffer] constant huilde. U moet het zien dat je een zieke en zwakke hond uit zijn lijden moet verlossen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg is de verdachte gevraagd wat hij in het gesprek van 24 juni 2010 bedoelde met de opmerking: "Ja, nou de belangrijkste... sowieso. Ik vind dat het moet gebeuren dat sowieso... alleen de tijd. Jij zegt van, het moet nu gebeuren" (...) waarop de verdachte heeft geantwoord: "Wat ik er mee bedoelde? Waar ze het de hele tijd over hadden, over het plegen van een moord." (...).
Voorts heeft de verdachte verklaard (...):
Als die insinuaties en verdachtmakingen door [medeverdachte 4] niet waren gebeurd had ik er heel anders in gestaan. Ik had dan niet ingestemd met de opdracht om [slachtoffer] uit de weg te ruimen. Dat komt door deze twee maanden waarover ik het zojuist heb. [medeverdachte 4] is berekenend geweest en heeft mij zodanig angstig gemaakt dat ik uiteindelijk heb ingestemd met de aanslag op [slachtoffer] , ondanks mijn afkeer.
Het hof stelt vast dat de verdachte aldus opzet had op de dood van [slachtoffer] én betrokken was bij het plannen van die dood. Dit maakt echter nog niet dat geconcludeerd kan worden dat de verdachte de uitlokking van de poging tot moord heeft medegepleegd. Voor een bewezenverklaring van medeplegen van uitlokking tot de poging tot moord op [slachtoffer] , kan eerst sprake zijn indien kan worden vastgesteld dat de verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] deze uitlokking heeft begaan. Bij de beoordeling op dit punt is niet doorslaggevend dat het uiteindelijk niet [medeverdachte 3] is geweest die de poging tot moord heeft begaan, omdat bij uitlokking de uitlokking van het feit centraal staat, en niet de persoon van de uitgelokte. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting volgt niet dat de verdachte ten aanzien van deze uitlokking nauw en bewust met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] heeft samengewerkt. Het hof zal de verdachte dan ook van het medeplegen van de uitlokking van de poging tot moord (het onder 1 primair tenlastegelegde) vrijspreken.
Voorts is het hof van oordeel dat de rol die de verdachte heeft gespeeld bij de poging tot moord op [slachtoffer] niet kan worden aangemerkt als het medeplegen van die poging, nu de bijdrage van de verdachte, die de poging niet - mede - heeft uitgevoerd, daartoe niet van voldoende gewicht is. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het medeplegen van de poging tot moord (het onder 1 subsidiair tenlastegelegde).
Wel acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair tenlastegelegde, het (tezamen met [medeverdachte 2] ) medeplegen van medeplichtigheid aan deze uitlokking, door [medeverdachte 4] met het oog op de te ondernemen moordaanslag op [slachtoffer] te voorzien van informatie over [slachtoffer] . Het hof stelt daartoe het volgende vast.
De verdachte heeft over het door hem verstrekken van informatie over [slachtoffer] bij de politie verklaard (...):
Dat er een dreiging richting [slachtoffer] bestond wist ik toen we uit Rome terugkwamen. Eigenlijk twee weken daarna. Toen we terug kwamen zei [medeverdachte 4] dat hij ging uitzoeken wat er mis was gegaan. Twee weken later had hij uitgevonden dat [slachtoffer] de zaak had verraden. Ik heb er nooit bewijzen van gezien. [medeverdachte 4] maar ook [medeverdachte 2] vertelde dat ze de gespreksverslagen hadden gezien en gelezen. Toen wist ik dat [slachtoffer] een probleem zou krijgen met [medeverdachte 4] . Vanaf dat moment kreeg ik dat mailtje over het kenteken van [slachtoffer] . Telefonisch heeft [medeverdachte 2] nog gevraagd om zijn woonadres en telefoonnummer. [medeverdachte 2] heeft nadat hij bij [medeverdachte 4] was geweest tegen mij door de telefoon gezegd: " [verdachte] , het is nog erger dan we dachten. Het is nog veel dichter bij." [medeverdachte 2] ging met de info die ik hem gaf naar [medeverdachte 4] , denk ik.
En:
(...)
Op de opmerking van de verbalisanten dat de verdachte al in een eerder verhoor heeft aangegeven dat de beslissing voor de aanslag op [slachtoffer] al was genomen vóór 24 juni 2010 zegt de verdachte:
[medeverdachte 2] had me verteld na onze terugkomst uit Rome, dat [slachtoffer] de boel had verraden. Twee weken later vroeg [medeverdachte 2] mij om de gegevens van [slachtoffer] , telefoonnummer, kenteken auto en waar hij woont. Via de mail heb ik dat ook gegeven.
Uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat hij inderdaad informatie over [slachtoffer] aan [medeverdachte 4] heeft verstrekt (...):
[slachtoffer] moest volgens [medeverdachte 4] dood omdat hij naar de politie zou zijn geweest en daar een belastend verhaal zou hebben opgehangen. U houdt mij voor dat [slachtoffer] dat niet heeft gedaan. Mijn god, hoe hebben [verdachte] en ik daar in kunnen trappen. Ongelooflijk.
[medeverdachte 4] heeft mij nog maanden gevraagd om informatie over [slachtoffer] . Ik ken alleen zijn adresgegevens en zijn geboortedatum. Die kende ik van de ontslagprocedure. Dat zal allemaal gespeeld hebben sinds juli 2010. Ik heb [medeverdachte 4] geen informatie verstrekt die hij nog niet kende. De adresgegevens van [slachtoffer] had [medeverdachte 4] volgens mij al van [verdachte] gekregen.
Ook [medeverdachte 3] heeft verklaard over het verstrekken van informatie door de verdachte of [medeverdachte 2] :
(...)
[medeverdachte 4] had van [verdachte] of [medeverdachte 2] foto's en adressen gekregen van [slachtoffer] .
Voorts blijkt uit de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg dat de verdachte informatie over het beoogde slachtoffer [slachtoffer] - waaronder diens adres en telefoonnummer - heeft doorgegeven aan [medeverdachte 2] . Ook heeft de verdachte informatie over het kenteken van de auto van [slachtoffer] doorgegeven aan [medeverdachte 2] . De verdachte heeft hierover ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard (...):
Dit alles heeft een voorgeschiedenis. We waren naar Rome geweest en de gouddeal ging niet door. Twee weken daarna kreeg ik van [medeverdachte 2] het verzoek om het kenteken van [slachtoffer] door te geven en dat heb ik gedaan, zoek het maar uit, dan hoor ik het wel. Hij wilde iets uitzoeken, of [slachtoffer] verantwoordelijk was voor het niet doorgaan van de gouddeal.
(...)
Het geven van het kenteken was een paar weken na Rome. Twee of drie weken na het geven van het kenteken, hadden we een gesprek in het Hilton, ik werd gevraagd door [medeverdachte 2] . Daarbij waren ook [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] .
(...)
Daarna kwam het verzoek van [medeverdachte 2] om [slachtoffer] ergens naar toe te lokken, ze vertelden niet wat ze wilden doen. Ik denk dat dit twee weken na het gesprek was. (...)
Dit alles heeft voor het gesprek in Nijkerk plaatsgevonden.
(...)
Ik wist niet wat ze gingen doen, en ik vroeg daar ook niet naar.
(...)
De jongste rechter deelt mee in het dossier te hebben gelezen dat verdachte na Rome wist dat ze [slachtoffer] iets wilden aandoen.
Ja, dat wilden ze en daar hadden ze blijkbaar mijn goedkeuring voor nodig.
Ik heb de papieren gezien die in de woning van [medeverdachte 4] zijn aangetroffen, onder andere met de gegevens van [slachtoffer] (...). Ik heb geen idee hoe de gegevens daar terecht zijn gekomen. Ik heb een mailtje voor mij waarin [medeverdachte 2] vraagt of ik snel het merk, type en kenteken kan doorgeven waarin [slachtoffer] rijdt. Dat mailtje is van 14 juni 2010 en daar heb ik waarschijnlijk later op geantwoord, niet dezelfde dag.
(...)
Ik kan me niet herinneren dat ik gezegd zou hebben dat [medeverdachte 2] telefonisch heeft gevraagd naar zijn woonadres en telefoonnummer (...). Maar als dat zo is, dan is het zo. Het zou goed kunnen dat ik gegevens heb doorgegeven. (...)
Hij ( [medeverdachte 2] ) vraagt om een kenteken, en dat heb ik hem gemaild.
Bij een doorzoeking in de woning van [medeverdachte 4] op 7 juli 2011 zijn de volgende schriftelijke stukken (...) aangetroffen. Het betreft hier vier pagina's met gegevens omtrent e-mailadressen van [slachtoffer] , waarbij op één pagina ook een IP-adres is omcirkeld, en daarnaast een pagina met persoonlijke gegevens over [slachtoffer] en zijn gezin. Op de e-mailpagina's komt het e-mailadres van [medeverdachte 2] voor.
Daarnaast is bij deze doorzoeking een schriftelijk stuk aangetroffen, houdende persoonlijke gegevens omtrent [slachtoffer] (...). Het stuk vermeldt onder meer de naam en voornaam van [slachtoffer] , diens geboortedatum, adres, [a-straat 1] te Gouda, diverse telefoonnummers van [slachtoffer] , merk en kleur en andere kenmerken van diens auto. [medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg erkend dat dit document door hem is opgemaakt. [medeverdachte 2] heeft daarbij verklaard dat hij dit document heeft opgemaakt op basis van informatie van de verdachte: Ik heb informatie van [verdachte] gekregen over het gezin van [slachtoffer] om daar een verslag van te maken (...).
Het hof leidt uit de verklaringen van de verdachte af dat hij informatie over [slachtoffer] heeft verstrekt aan [medeverdachte 2] , informatie waarvan hij wist dat deze aan [medeverdachte 4] zou worden verstrekt.
Zo heeft de verdachte ter gelegenheid van de zitting in eerste aanleg op 19 maart 2012 verklaard: Na Rome heb ik het kenteken van [slachtoffer] gemaild aan [medeverdachte 2] . Zij hadden dat nodig om hem in de gaten te houden.
En hij verklaart ter gelegenheid van de zitting in hoger beroep op 18 juni 2015: Ongeveer één week nadat we terug waren uit Rome vroeg [medeverdachte 2] mij per e-mail om het kenteken van [slachtoffer] . Dat heb ik volgens mij doorgegeven. Er was een onderzoek gaande. [medeverdachte 4] voerde dat uit. Ik ging ervan uit dat het kenteken naar [medeverdachte 4] moest.
Gelet op de door de verdachte uiteengezette tijdlijn, concludeert het hof tevens dat de informatie door de verdachte en (vervolgens) door [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 4] is verstrekt, op een tijdstip dat het de verdachte bekend was dat [slachtoffer] verantwoordelijk werd gehouden voor de - veronderstelde - mislukking van een - door de verdachte voor werkelijk gehouden - goudtransactie. Ook was de verdachte toen bekend dat [slachtoffer] met [medeverdachte 4] 'een probleem zou krijgen' en, in ieder geval na het gesprek bij net Hilton, dat het plan bestond om hem van het leven te beroven.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte bij de verstrekking van persoonsgegevens van [slachtoffer] aan [medeverdachte 2] c.q. [medeverdachte 4] , wist dat deze voor de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer] van belang zouden zijn en daartoe dienden.
De door de raadsman bij pleidooi betrokken stelling dat de verdachte niet wist waarvoor [medeverdachte 2] die informatie nodig had, is in strijd met voormelde verklaringen van de verdachte.
Door het verschaffen van de informatie over [slachtoffer] (onder andere zijn naam en zijn adres) aan [medeverdachte 4] werd het uitlokken van de poging tot moord bevorderd en gemakkelijk gemaakt.
De vorenstaande feiten en omstandigheden brengen het hof tot de slotsom dat de verdachte, samen met [medeverdachte 2] , medeplichtig is aan de uitlokking (door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] ) van de poging tot moord op [slachtoffer] ."