ECLI:NL:HR:2018:67

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
15/03982
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van medeplichtigheid aan poging tot moord door verschaffen van inlichtingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van medeplichtigheid aan een poging tot moord. Het hof had vastgesteld dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer en actief betrokken was bij het plannen van de moord. De verdachte had inlichtingen verschaft aan de uitvoerders van de moord, wat leidde tot de conclusie dat hij medeplichtig was aan de uitlokking van de poging tot moord. De Hoge Raad herhaalde eerdere uitspraken over de vereisten voor medeplichtigheid en oordeelde dat het opzet van de medeplichtige niet gericht hoeft te zijn op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze. De zaak is van belang voor de uitleg van medeplichtigheid en de rol van de medeplichtige in de uitvoering van een delict.

Uitspraak

23 januari 2018
Strafkamer
nr. S 15/03982
PMO/MM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 augustus 2015, nummer 23/002394-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben G. Meijers en K. Canatan, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het voor medeplichtigheid vereiste opzet.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
" [betrokkene 1] op 21 juli 2010 te Gouda in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, na kalm beraad en rustig overleg,
- naar de woning van die [slachtoffer] toe is gegaan en
- een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft gericht en
- vervolgens de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welk feit [medeverdachte 4] , tezamen en in vereniging met [medeverdachte 3] , op tijdstippen in de periode van 1 juni 2010 tot en met 21 juli 2010 in Nederland door een belofte en door het verschaffen van middelen en inlichtingen, opzettelijk hebben uitgelokt,
immers hebben hij, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] :
- het plan opgevat en/of besproken om [slachtoffer] om het leven te brengen, en
- adresgegevens en de naam van [slachtoffer] ter beschikking gesteld en
- die [betrokkene 1] benaderd voor het uitvoeren van dat plan tot het om het leven brengen van [slachtoffer] en
- aan [betrokkene 1] een geldbedrag in het vooruitzicht gesteld als het feit gepleegd zou worden en
- tegen die [betrokkene 1] gezegd dat hij die [slachtoffer] moest doodschieten en
- die [betrokkene 1] ondergebracht in een hotel in de buurt van de plaats waar het feit gepleegd zou moeten worden en
- de woning van [slachtoffer] aan die [betrokkene 1] getoond en
- die [betrokkene 1] een vuurwapen overhandigd en een auto en een gsm en handschoenen gegeven en
- die [betrokkene 1] instructies gegeven over hoe de moord op die [slachtoffer] uitgevoerd zou moeten worden (het meermalen schieten op de borst en in het hoofd),
tot het plegen van welk misdrijf verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] in de periode van 1 juni 2010 tot en met 21 juli 2010 in Nederland opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door de naam en adresgegevens van [slachtoffer] en andere informatie over [slachtoffer] ter beschikking te stellen aan [medeverdachte 4] ten behoeve van de uitvoering van de voorgenomen moord op [slachtoffer] ."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van verhoor van 21 juli 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 juli 2010 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
(...)
Op 21 juli 2010 omstreeks 21.00 uur en 21.15 uur was ik in mijn woning aan de [a-straat 1] in Gouda. Ik was alleen in de woning. Er werd drie keer aangebeld. Direct daarna werd er twee keer hard op het raam van de woonkamer geklopt. Ik deed de deur open en zag een man staan. De man had een zwarte schrijfmap onder zijn arm. Ik hoorde dat hij Engels tegen mij sprak. Ik wilde de deur dicht doen. Ik zag dat de man vervolgens een stap/sprong naar voren maakte en half in de deuropening kwam, waardoor ik de deur niet dicht kon doen. Ik hoorde dat de man tegen mij zei: "Wacht even ik heb een message van [medeverdachte 2] ". [medeverdachte 2] is mijn manager/director van [A] B.V. Dit bedrijf is gevestigd aan de [b-straat 1] in Gouda. Het hoofdkantoor zit in Nijkerk. Ik heb tot vorige maand gewerkt voor [A] B.V. Ik ben per 1 juli 2010 op staande voet ontslagen bij dit bedrijf. Nadat de man in de deuropening was gekomen, dacht ik: "Dit is mis". Ik heb geprobeerd om de man naar buiten te duwen. Ik zag dat de man met zijn linkerhand een pistool haalde. Dit was een zwart pistool met een demper. Ik zag dat de man het pistool op mij probeerde te richten. Ik begon hard om hulp te roepen. De man rende weg.
2. Een proces-verbaal van verhoor van 1 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren NR02-007 en NR02-011 (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 november 2011 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 6 juli 2010 kwamen [medeverdachte 4] (het hof begrijpt hier en hierna: [medeverdachte 4] ) en [medeverdachte 3] (het hof begrijpt hier en hierna: [medeverdachte 3] ) mij opzoeken op de camping in Terwolde en vond er een gesprek plaats tussen ons. [medeverdachte 4] zou mij redden van de gebroeders [betrokkene 3] en [betrokkene 4] uit Cuijk maar verlangde wel een tegenprestatie. Toen ik [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] vroeg wat dit moest zijn, maakten zij mij duidelijk dat ik op iemand moest schieten. Hij heeft mij toen verteld dat ik iemand een paar keer in de borst moest schieten. Ik heb ja gezegd op de vraag van [medeverdachte 4] of ik op iemand wilde schieten. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] maakten met mij de afspraak dat [medeverdachte 3] mij op 9 juli 2010 zou komen ophalen van de camping. Op 9 juli 2010 kwam [medeverdachte 3] mij ophalen. Wij zijn samen naar Utrecht gereden. [medeverdachte 3] gaf mij de opdracht mijn accu uit mijn telefoon te halen. We hadden een afspraak met [medeverdachte 4] in het Van der Valk hotel in Breukelen maar we moesten eerst naar een telefoonwinkel in Utrecht om een nieuwe telefoon te kopen. [medeverdachte 3] is daar naar binnen geweest en ik kreeg van [medeverdachte 3] de nieuwe telefoon. Vervolgens zijn we naar Breukelen gereden waar we een ontmoeting zouden hebben met [medeverdachte 4] .
Daarna besloot [medeverdachte 4] dat [medeverdachte 3] een onderkomen voor mij moest zoeken. Dit moest redelijk in de buurt zijn van [medeverdachte 4] of [medeverdachte 3] om goed contact met elkaar te kunnen onderhouden. [medeverdachte 3] heeft mij naar motel Amrath in Maarsbergen gebracht. [medeverdachte 3] heeft de kamer voor twee dagen contant bij de receptie betaald. Ik kreeg ook nog wat geld voor sigaretten en eten te kopen. Daarna is [medeverdachte 3] weggegaan. Op 10 juli 2010 is er telefonisch contact geweest tussen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en mij. Op 11 juli 2010 gaf [medeverdachte 4] mij geld om nog twee nachten in het hotel te kunnen blijven. Ook zei [medeverdachte 4] dat [medeverdachte 3] mij op 12 juli 2010 zou komen ophalen. [medeverdachte 3] kwam tussen 10 en 11 uur. Wij zijn naar autobedrijf Maas in Uithoorn gereden Daar stond [medeverdachte 4] al te wachten. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] zeiden dat ze mij iets gingen laten zien. Later bleek dat ze me een huis in Gouda gingen laten zien. Op een zeker moment hadden we de goede straat gevonden. Toen we de straat inreden, lag dat huis aan de linkerkant. Ik bedoel dan het huis dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] mij aanwezen toen we het passeerden. Vlak voordat we het huis passeerden, zeiden ze dat ik goed op moest letten. Ik zag dat ze een normale tussenwoning aanwezen. We zijn de straat uitgereden, zijn toen linksaf geslagen en hebben een blokje omgereden. We zijn toen nogmaals langs het huis gereden. Ik wist dat er daar op iemand geschoten moest worden. Vervolgens heeft [medeverdachte 3] mij naar mijn hotel gebracht. Ik had al met [medeverdachte 4] afgesproken dat hij de volgende dag naar het hotel zou komen. Op 13 juli 2010 heeft [medeverdachte 4] aan de balie geld betaald zodat ik weer twee dagen in de hotelkamer kon blijven. [medeverdachte 4] heeft contant betaald. Daarna zijn we een rondje gaan lopen en zei [medeverdachte 4] dat ik mijn werk goed moest gaan uitvoeren. Hij zei tegen mij dat die persoon dood moest. En werd er een plan gemaakt hoe het ongeveer uitgevoerd moest worden.
3. Een proces-verbaal van verhoor van 2 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren NR02-007 en NR02-011 (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 november 2011 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
[medeverdachte 4] vertelde mij op 13 juli 2010 dat ik hem drie of vier keer in zijn borst moest schieten en daarna nog een schot in zijn hoofd. [medeverdachte 4] vertelde mij dat de auto die [medeverdachte 3] voor mij zou regelen een dezer dagen klaar zou staan en dat het snel moest gebeuren. Ik wist al langer dat [medeverdachte 3] een auto voor mij moest regelen. Ik hoorde op 6 juli 2010 al dat [medeverdachte 3] een auto zou regelen voor de uitvoering van dit werk. In de periode van 14 juli 2010 tot en met 17 juli 2010 heb ik geregeld sms-contact gehad met [medeverdachte 3] . Het is niet zo dat ik geen contact had met [medeverdachte 4] maar het gebruikelijke contact onderhield ik met [medeverdachte 3] . Dat contact ging onder meer over of het hotel verlengd moest worden en of er al een auto geregeld was. Dit vroeg ik dan aan [medeverdachte 3] . Gedurende deze vier dagen is er elke dag iemand - [medeverdachte 3] of [medeverdachte 4] - bij mij in het hotel op bezoek geweest. Op 17 juli 2010 kwam [medeverdachte 3] langs om de hotelrekening te betalen. [medeverdachte 3] zei dat [medeverdachte 4] de volgende dag bij mij langs zou komen. Op 18 juli 2010 kwam [medeverdachte 4] bij mij langs. Ik denk dat ik die dag te horen heb gekregen dat de liquidatie in opdracht was van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 4] vertelde dat [medeverdachte 3] de opdracht had aangenomen voor deze liquidatie, dat ze de opdracht tot liquidatie hadden opgenomen op een voicerecorder en dat ze hiervoor € 100.000,00 zouden beuren. [medeverdachte 4] vertelde dat ze de helft al hadden gekregen van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 4] vertelde dat de accu van de voicerecorder tijdens het opnemen van het gesprek bijna leeg was en begon te piepen en dat [medeverdachte 3] toen naar buiten is gelopen. Op 20 juli 2010 vertelde [medeverdachte 4] mij dat de gestolen auto was aangekomen en dat ik de volgende dag moest uitchecken. [medeverdachte 4] heeft vervolgens mijn hotelrekening betaald. [medeverdachte 4] vroeg een paar keer of ik er klaar voor was en drong er op aan dat ik mijn best moest doen. Omdat ik moest uitchecken, de gestolen auto klaar stond en [medeverdachte 4] mij vroeg of ik er klaar voor was, werd mij duidelijk dat de liquidatie aanstaande was. Ik heb [medeverdachte 4] toen gevraagd of hij ook alles geregeld had. Hiermee bedoelde ik een nieuw navigatiesysteem, een nieuwe mobiele telefoon met telefoonnummer, het vuurwapen dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] ter beschikking zouden stellen voor de liquidatie en de handschoenen die ik zou gebruiken tijdens de liquidatie. [medeverdachte 4] vertelde dat alles geregeld was en dat ik de volgende dag door hen opgehaald zou worden. [medeverdachte 4] zei dat we dan de auto die [medeverdachte 3] voor deze liquidatie had geregeld zouden gaan ophalen. In de periode dat ik in het hotel verbleef, heeft [medeverdachte 4] gezegd dat hij het vuurwapen met toebehoren zou regelen. Ik heb toen tegen [medeverdachte 4] gezegd wat ik verder dacht nodig te hebben voor deze klus, namelijk wat geld, een telefoon en navigatie. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] kwamen me op 21 juli 2010 rond 15.00 uur ophalen. We zijn toen richting Utrecht gereden. We moesten langs een soort dumpstore om een schoonmaaksetje voor het vuurwapen te kopen. Ik moest in de winkel een schoonmaaksetje kopen, type 7.65. Daarmee bedoel ik het kaliber 7.65. Ze bleken dat niet te hebben. [medeverdachte 4] of [medeverdachte 3] zei toen dat ik maar een spuitbusje moest halen. Dat heb ik gedaan. Daarna zijn we naar het huis van [medeverdachte 3] gereden. [medeverdachte 3] legde een vuurwapen op tafel. [medeverdachte 4] heeft toen het vuurwapen uit elkaar gehaald. Hij heeft doeken gebruikt om het vuurwapen schoon te maken. [medeverdachte 4] heeft in overleg met [medeverdachte 3] acht patronen in het magazijn van het vuurwapen gedaan. [medeverdachte 4] heeft het vuurwapen verder bedrijfsklaar gemaakt. Hij heeft het magazijn gevuld met patronen en doorgeladen. Hij heeft het boven gedeelte van het vuurwapen daarvoor op en neergehaald. Ook heeft hij gekeken of de pal op rood stond. Dit palletje is een vergrendeling. En hij heeft een demper op het vuurwapen gezet. Ik heb hen gevraagd waar ik het vuurwapen moest laten. [medeverdachte 3] zei dat we een tas gingen kopen. Ik heb hen ook naar de beloofde telefoon, navigatie, handschoenen en geld gevraagd. [medeverdachte 3] heeft toen handschoenen gepakt, zwarte dunne rubberen handschoenen. De telefoon zou ik later krijgen. En de auto zou uitgerust zijn met navigatie. [medeverdachte 4] overhandigde mij het vuurwapen. Hij wees de veiligheidspal aan en zei dat ik die naar beneden moest zetten en dat het wapen dan schietklaar zou zijn. Ik vermoed dus dat we ergens tussen 16.15 uur en
16.3
uur bij [medeverdachte 3] weg zijn gereden. Ik had het vuurwapen in de kofferbak gelegd. Daarna gingen we de auto waarmee ik het karwei in Gouda moest gaan uitvoeren, ophalen. Onderweg kreeg ik te horen waar ik na de liquidatie heen moest. [medeverdachte 4] zei dat ik niet alle kogels moest gebruiken en dat ik het vuurwapen en de auto na de liquidatie weer moest inleveren. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] zouden mij na de liquidatie komen opzoeken en zij zouden de spullen dan meenemen. [medeverdachte 4] zou mij rond de 6000 euro geven. [medeverdachte 3] wees mij op een gegeven moment een auto aan. [medeverdachte 3] gaf mij de autosleutels en zei dat ik achter hem aan moest rijden. Onderweg naar de auto heeft [medeverdachte 4] de naam genoemd van de persoon die ik moest gaan liquideren. Hij haalde een A4 te voorschijn waarop de naam en het adres van die persoon geschreven stond. Het adres dat op de A4 stond vermeld, was hetzelfde adres als waar ik met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op voorverkenning ging in Gouda.
4. Een proces-verbaal van verhoor van 9 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren NR02-007 en NR02-011 (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 november 2011 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik ben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] gevolgd naar het hotel waar ik een kamer had gereserveerd. Volgens mij was het een Golden Tulip hotel net buiten Gouda, maar het kan ook Bodegraven zijn geweest. Dit was het laatste contact dat ik op 21 juli 2010 met [medeverdachte 4] heb gehad. Ik had gereserveerd onder mijn eigen naam, [betrokkene 1] , en heb contant betaald voor mijn kamer. Ik ben vervolgens in de auto gestapt en ben gaan rijden om de weg te zoeken. Op een gegeven moment vond ik de [a-straat] . Ik ben toen door de straat heen gereden. Ik zag het huis. Ik herkende het huis omdat ik met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] door de straat was gereden en zij mij toen het huis hadden aangewezen. Ik wist van [medeverdachte 4] dat er een persoon zou wonen en dat die persoon van buitenlandse komaf was. Verder wist ik niks. Vervolgens heb ik mijn auto geparkeerd. Ik ben uitgestapt en heb de tas gepakt, waarin het pistool met demper zat. Ik ben naar het huis gelopen en heb aangebeld. Ik zag op het naambordje de naam staan van de persoon die ik van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] moest doodschieten. Ik heb aangebeld omdat ik wilde dat de voordeur geopend zou worden. Van [medeverdachte 4] moest ik zeggen dat ik een 'message van [medeverdachte 2] ' had. Maar omdat er niemand open deed, is het hier niet van gekomen. [medeverdachte 4] had de tactiek met mij doorgenomen. [medeverdachte 4] wilde dat ik vroeg in de avond aan zou bellen en zou zeggen dat ik een 'message van [medeverdachte 2] ' had. [medeverdachte 4] zei dat die man mij dan binnen zou laten in zijn huis. Ik moest dit in het Engels zeggen omdat het een buitenlands persoon betrof. Het moest vroeg in de avond gebeuren omdat [medeverdachte 4] had verteld dat hij en [medeverdachte 3] ervoor zouden zorgen dat ze dan een alibi zouden hebben. Ik had het wapen in de tas. Het was een tas met een grote klep. Door het openen van de klep kon ik het vuurwapen zo pakken. Toen ik aanbelde, was het wapen volledig doorgeladen. Dat had [medeverdachte 4] 's middags al gedaan. Ik moest alleen de vergrendeling er nog afhalen. Dat heb ik gedaan voordat ik de eerste keer bij het huis van de persoon aanbelde. Omdat er niet werd opengedaan ben ik weggegaan. Ik heb gewacht totdat de duisternis begon in te vallen. Iets na 21.00 uur ben ik weer naar het huis in de [a-straat] gereden. Ik heb de auto geparkeerd. Ik heb de tas met daarin het vuurwapen gepakt, ben naar het huis gelopen en heb aangebeld. Na enige tijd werd de voordeur een klein stukje geopend. Ik zag een man met een licht getint uiterlijk. Omdat ik het huis in wilde, zei ik tegen de man dat ik een 'message van [medeverdachte 2] ' had. Ik wilde de man niet op straat doodschieten. Toen ik dat zei, duwde ik tegen de voordeur aan. Ik probeerde zo binnen te komen. Maar ik merkte dat de man de voordeur tegenhield. Ik voelde weerstand. Ik probeerde met mijn linkerschouder en mijn linkervoet de voordeur verder open te duwen. Ik moest hiervoor kracht zetten. Op dat zelfde moment pakte ik met mijn rechterhand het doorgeladen vuurwapen uit mijn tas. Ik richtte het doorgeladen vuurwapen op de man. Ik hoorde dat de man op het moment dat ik het vuurwapen op hem richtte, begon te schreeuwen. Op het moment dat ik mijn vuurwapen op de man richtte stond ik op ongeveer een halve meter bij hem vandaan. Ik richtte volgens mij het vuurwapen op de borst van de man. Ik heb vervolgens de trekker van het vuurwapen overgehaald. Ik merkte dat het vuurwapen niet afging. Het vuurwapen ging niet af. Het weigerde gewoon. Ik weet niet of ik nogmaals heb geprobeerd een schot te lossen. Ik raakte in paniek. Ik stopte het vuurwapen weer in mijn tas en rende naar mijn auto. Ik ben ingestapt en weggereden. Ik ben naar het hotel gegaan. Daar heb ik mijn spullen gepakt. Ik heb niet uitgecheckt omdat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] dan nog zouden kunnen geloven dat ik nog in het hotel zat. Je moet begrijpen dat ik nu zwaar in de problemen zat. Op 22 juli 2010 heb ik een nieuwe telefoon gekocht. Ik heb ergens begin september 2010 pas weer contact gehad met [medeverdachte 4] .
5. De verklaring van de [betrokkene 1] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juni 2014. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik blijf bij mijn verklaring dat [medeverdachte 4] mij heeft opgedragen om [slachtoffer] dood te schieten. Ik weet dat er een conflict was met [slachtoffer] en dat [slachtoffer] daarom dood moest. Ik verbleef in de periode voor de aanslag in het hotel. Ik sprak in die tijd alleen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] heeft mij op enig moment een papiertje laten zien, waarop wat gegevens stonden vermeld. Ik weet nog dat er een adres in Gouda op stond. Wij zijn met z'n drieën langs die woning in Gouda gereden. Ze hebben me de woning aangewezen en zeiden erbij dat het daar was. Ik had het wapen dat ik voor deze aanslag bij me had, niet eerder in handen gehad. Er zat een demper op en het was doorgeladen. Het wapen was gebruiksklaar. Ik hoefde het wapen alleen nog maar van de veilige stand af te halen. Ik wist dit omdat [medeverdachte 4] mij uitleg over het wapen heeft gegeven.
[medeverdachte 4] kwam op een gegeven moment bij me op bezoek en zei dat hij me van de gebroeders [betrokkene 3 en 4] kon verlossen. In ruil daarvoor moest ik dan wel een klus voor hem doen. Dat was de aanslag in Gouda. Ik heb het wapen van [medeverdachte 4] gekregen. [medeverdachte 3] was daarbij. [medeverdachte 3] gaf het wapen aan [medeverdachte 4] , waarna [medeverdachte 4] het gebruiksklaar heeft gemaakt. Toen zij bij mij kwamen met het Gouda-plan zeiden ze dat er een wapen zou worden geregeld, een auto, een navigatiesysteem en een nieuwe telefoon. We waren in de woning van [medeverdachte 3] toen [medeverdachte 4] het wapen klaar maakte. Toen ik het wapen kreeg, was het doorgeladen. Er zaten geen losse patronen bij. Ik weet dat zeker omdat ik bij [medeverdachte 4] aan tafel zat toen hij het wapen laadde. Ik heb niet geteld hoeveel patronen hij in het wapen deed. Het zullen er 7 of 8 geweest zijn.
Ik weet niet meer hoe het daar bij die deur precies ging. Er ontstond een worsteling. Ik heb het wapen geprobeerd, maar het wapen deed niks. Daarna ben ik weggerend. Volgens mij had ik een Walther P5. Ik ben die dag drie keer bij die persoon aan de deur geweest. De laatste keer deed hij open. Ik pakte het wapen uit mijn heuptas. Ik zei tegen hem dat ik 'een message van [medeverdachte 2] ' had. Dat was de opdracht van [medeverdachte 4] . Het was de bedoeling dat hij mij door die mededeling binnen zou laten. Dat gebeurde echter niet. Bij de deur ontstond een worsteling. Ik probeerde de deur open te duwen, hij probeerde hem dicht te doen. Ik heb het wapen uit mijn heuptas gepakt en op hem gericht. Ik zag dat hij schrok. Ik heb geprobeerd het wapen af te vuren, maar er kwam geen kogel uit. Ik heb het wapen tijdens die worsteling gepakt. Ik denk dat ik het wapen op zijn bovenlichaam heb gericht maar het ging allemaal zo snel. Toen het wapen niet afging, ben ik gevlucht.
Ik zat in verband met de poging liquidatie in de periode van 14 tot 19 juli 2010 in motel Amrath in Maarsbergen. Dat is de enige keer dat ik in dat hotel heb verbleven. [medeverdachte 4] is mij daar diverse keren komen opzoeken. Wij hebben elkaar in het hotel ontmoet maar ook op de parkeerplaats. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] kwamen geregeld naar het hotel. [medeverdachte 4] heeft toen met mij besproken wat er met [slachtoffer] moest gebeuren. Hij zei letterlijk dat [slachtoffer] dood moest. Wij waren toen alleen. [medeverdachte 4] deed toen het woord en [medeverdachte 3] stond erbij en knikte met zijn hoofd. Ik heb een paar keer bij [medeverdachte 3] naar de stand van zaken geïnformeerd. U vraagt mij specifiek of [medeverdachte 3] mij opdrachten heeft gegeven. Ik antwoord dat ik [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] als één zag. Zij waren mijn opdrachtgever.
6. Een proces-verbaal van verhoor van 7 april 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren NR02-013 en NR02-0023 (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 april 2014 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van [medeverdachte 4] :
Tijdens een gesprek in het Hilton hotel in Amsterdam, waarbij [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] (het hof begrijpt hier en hierna: [medeverdachte 3] ) aanwezig waren. Tijdens dit gesprek gaven [verdachte] en [medeverdachte 2] beiden aan dat [slachtoffer] er de oorzaak van was dat de gouddeal niet door was gegaan. [medeverdachte 2] was er nog steeds van overtuigd dat [medeverdachte 3] en ik er in zouden slagen om van de gouddeal een succes te maken, hoewel ik toen uiteraard al wist dat er niets van terecht zou komen. Na dit gesprek kwam bij [medeverdachte 3] en mij de gedachte op om nog een gesprek over deze moordaanslag te voeren met als doel dat gesprek op te nemen. Het doel van deze opname was het in een later stadium afpersen van [medeverdachte 2] en [verdachte] .
[betrokkene 2] heeft het wapen een 7.65 mm Walther PP pistool met houder met volmantelmunitie geleverd. Hij heeft dit wapen speciaal voor dit doel aan mij geleverd. Ik heb hiervoor een bedrag van 1500 euro betaald. [betrokkene 2] wist waarom ik dit wapen kocht. Het wapen is ergens tussen het gesprek en de bandopname bij mij thuis aan mij geleverd. Ik kreeg bij het wapen een magazijn met scherpe patronen.
[medeverdachte 3] is medeopdrachtgever, uitvoerder en facilitair in de zin dat hij de vluchtauto leverde.
[medeverdachte 2] : opdrachtgever die wilde dat [slachtoffer] om het leven gebracht zou worden en tevens degene die relevante informatie ter beschikking heeft gesteld in relatie tot [slachtoffer] . Hij heeft foto's van [slachtoffer] , zijn echtgenote en kinderen, zijn woonadres, het woonadres van zijn echtgenote, het adres van de school van de kinderen en het ip-adres ter beschikking van [medeverdachte 3] en mij gesteld.
Mijn rol was medeopdrachtgever en uitvoerder."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Het hof stelt (...) vast dat [betrokkene 1] op 21 juli 2010 heeft getracht om [slachtoffer] dood te schieten. [betrokkene 1] is daartoe naar de woning van [slachtoffer] gegaan, en heeft, toen [slachtoffer] de deur opende, een pistool getrokken en heeft de trekker overgehaald. Doordat het vuurwapen weigerde heeft [slachtoffer] de aanslag overleefd. (...)
Het hof stelt (...) voorts vast dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] tezamen en in vereniging [betrokkene 1] tot het plegen van de poging tot moord op [slachtoffer] opzettelijk hebben uitgelokt. Zij hebben aan [betrokkene 1] daartoe onder meer een beloning in het vooruitzicht gesteld, hem ondergebracht in een hotel in de buurt van de woning van [slachtoffer] , hem die woning aangewezen en hem een doorgeladen vuurwapen met geluiddemper ter beschikking gesteld.
Om de rol van de verdachte bij de door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] gepleegde uitlokking vast te kunnen stellen, zal het hof eerst de feiten met betrekking tot het handelen van de verdachte beoordelen.
(...)
Het hof stelt aan de hand van de navolgende bewijsmiddelen vast dat de verdachte aanwezig is geweest bij meerdere ontmoetingen met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , waarbij de moord op [slachtoffer] is besproken. Uit de stukken van het dossier blijkt dat er een gesprek tussen voornoemde personen heeft plaatsgevonden bij het Hilton hotel in Amsterdam. Uit het dossier komt naar voren, en de verdachte heeft dat ook verklaard (...) dat de reis naar Rome heeft plaatsgevonden rond Pinksteren 2010 (het hof begrijpt: rond 23 en 24 mei 2010). Gelet op de verklaringen van de verdachte hierover heeft dit gesprek bij het Hilton enkele weken na de reis naar Rome plaatsgevonden, derhalve in de eerste of tweede week van juni 2010.
Uit het dossier leidt het hof af dat tijdens dit gesprek bij het Hilton is gesproken over het 'probleem [slachtoffer] '. Het hof verwijst hiervoor naar de verklaring van [medeverdachte 3] (...):
Wij willen nu verder gaan naar de aanslag op [slachtoffer] . Wat kan jij ons vertellen over deze aanslag?
Volgens [verdachte] (het hof begrijpt hier en hierna: de verdachte) en [medeverdachte 2] (het hof begrijpt hier en hierna: [medeverdachte 2] ) had deze [slachtoffer] (het hof begrijpt hier en hierna: [slachtoffer] ) gestolen en hij zou bepaalde deals in gevaar hebben gebracht. Hij zou laptops hebben gestolen. Dat heb ik in eerste instantie gehoord van [medeverdachte 4] (het hof begrijpt hier en hierna: [medeverdachte 4] ) en later ook van [medeverdachte 2] en [verdachte] . Zij wilden dat [slachtoffer] werd omgelegd. Er was het probleem [slachtoffer] . Het initiatief kwam bij hun drieën vandaan. Het gesprek waarin dit werd besloten had al plaatsgevonden en later is dit nogmaals besproken waarbij dit vervolgens is opgenomen. Het idee van het opnemen kwam bij [medeverdachte 4] vandaan. Bij het eerste gesprek was ik ook aanwezig want ik zou zogenaamd de schutter zijn. Dat tweede gesprek is opgenomen waarbij ik de apparatuur bij mij droeg in mijn buideltasje.
En:
(...)
We waren met z'n vieren, [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en ik. Zij waren in de tuin van het Hiltonhotel in Amsterdam in een zakelijk gesprek.
Voorts blijkt uit de verklaringen van [medeverdachte 3] dat vaker werd gesproken over [slachtoffer] (...):
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [verdachte] hadden regelmatig gesprekken met elkaar over de problemen met [slachtoffer] . Van [medeverdachte 4] begreep ik dat ze dus [slachtoffer] uit de weg wilden laten ruimen. Met 'ze' bedoel ik dus alle drie. Hij had gestolen en deals in gevaar gebracht. Het ging om goud en zo, maar dat was niet helemaal legaal. Dus als hij ontslagen zou worden dan zou hij de boel kunnen verraden.
Het gesprek dat op 24 juni 2010 in Nijkerk door de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] is gevoerd, is door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] opgenomen en het dossier bevat een letterlijke weergave van dat gesprek (...). Uit de weergave van dat gesprek leidt het hof af dat de verdachte - met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] - van mening was dat [slachtoffer] zou moeten worden omgebracht. (...)
Voorts leidt het hof uit de inhoud van het gesprek af dat het onderwerp, het vermoorden van [slachtoffer] , tijdens dit gesprek niet voor het eerst naar voren werd gebracht. Het is duidelijk dat geen van de gespreksdeelnemers enige verbazing heeft geuit over de vaststelling dat [slachtoffer] om het leven moet worden gebracht. Het hof stelt vast dat ook de verdachte van mening was dat [slachtoffer] dood moest en dat hij actief mee heeft gedaan bij het maken van plannen over hoe en waar een aanslag op [slachtoffer] zou moeten worden uitgevoerd. Zo zegt de verdachte in dit gesprek (...) nadat [medeverdachte 4] heeft opgemerkt 'Maar ik had gehoopt dat zij (het hof begrijpt: [betrokkene 5] , de ex-vrouw van [slachtoffer] ) misschien de sleutel zou zijn om [slachtoffer] ergens heen te lokken. Maar ik begrijp dat dat niet tot een van de opties behoort':
Nee, maar goed. Zij wilde niets met [slachtoffer] te maken hebben. En ik kan niet zeggen, hey bel [slachtoffer] maar even op want ehh, en dan gebeurt er wat.
Ook zegt de verdachte (...): Sowieso, ik heb er geen probleem mee als hij uhhh....iets overkomt. Uhm. Niemand zit te wachten op hem. Hij heeft niemand, echt niemand! Dus ik denk, ik denk dat we hem een plezier doen als hij er morgen niet meer is. Dat is mijn gevoel.
Over de betekenis van deze uitlatingen is de verdachte bij de politie bevraagd, waarop hij heeft verklaard (...): Hij heeft mij en mijn bedrijf veel schade toegebracht maar ook zijn vrouw en zijn gezin. Zijn oudste dochter wilde hem ook niet meer zien. Ik hoorde van [betrokkene 5] ook dat [slachtoffer] constant huilde. U moet het zien dat je een zieke en zwakke hond uit zijn lijden moet verlossen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg is de verdachte gevraagd wat hij in het gesprek van 24 juni 2010 bedoelde met de opmerking: "Ja, nou de belangrijkste... sowieso. Ik vind dat het moet gebeuren dat sowieso... alleen de tijd. Jij zegt van, het moet nu gebeuren" (...) waarop de verdachte heeft geantwoord: "Wat ik er mee bedoelde? Waar ze het de hele tijd over hadden, over het plegen van een moord." (...).
Voorts heeft de verdachte verklaard (...):
Als die insinuaties en verdachtmakingen door [medeverdachte 4] niet waren gebeurd had ik er heel anders in gestaan. Ik had dan niet ingestemd met de opdracht om [slachtoffer] uit de weg te ruimen. Dat komt door deze twee maanden waarover ik het zojuist heb. [medeverdachte 4] is berekenend geweest en heeft mij zodanig angstig gemaakt dat ik uiteindelijk heb ingestemd met de aanslag op [slachtoffer] , ondanks mijn afkeer.
Het hof stelt vast dat de verdachte aldus opzet had op de dood van [slachtoffer] én betrokken was bij het plannen van die dood. Dit maakt echter nog niet dat geconcludeerd kan worden dat de verdachte de uitlokking van de poging tot moord heeft medegepleegd. Voor een bewezenverklaring van medeplegen van uitlokking tot de poging tot moord op [slachtoffer] , kan eerst sprake zijn indien kan worden vastgesteld dat de verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] deze uitlokking heeft begaan. Bij de beoordeling op dit punt is niet doorslaggevend dat het uiteindelijk niet [medeverdachte 3] is geweest die de poging tot moord heeft begaan, omdat bij uitlokking de uitlokking van het feit centraal staat, en niet de persoon van de uitgelokte. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting volgt niet dat de verdachte ten aanzien van deze uitlokking nauw en bewust met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] heeft samengewerkt. Het hof zal de verdachte dan ook van het medeplegen van de uitlokking van de poging tot moord (het onder 1 primair tenlastegelegde) vrijspreken.
Voorts is het hof van oordeel dat de rol die de verdachte heeft gespeeld bij de poging tot moord op [slachtoffer] niet kan worden aangemerkt als het medeplegen van die poging, nu de bijdrage van de verdachte, die de poging niet - mede - heeft uitgevoerd, daartoe niet van voldoende gewicht is. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het medeplegen van de poging tot moord (het onder 1 subsidiair tenlastegelegde).
Wel acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair tenlastegelegde, het (tezamen met [medeverdachte 2] ) medeplegen van medeplichtigheid aan deze uitlokking, door [medeverdachte 4] met het oog op de te ondernemen moordaanslag op [slachtoffer] te voorzien van informatie over [slachtoffer] . Het hof stelt daartoe het volgende vast.
De verdachte heeft over het door hem verstrekken van informatie over [slachtoffer] bij de politie verklaard (...):
Dat er een dreiging richting [slachtoffer] bestond wist ik toen we uit Rome terugkwamen. Eigenlijk twee weken daarna. Toen we terug kwamen zei [medeverdachte 4] dat hij ging uitzoeken wat er mis was gegaan. Twee weken later had hij uitgevonden dat [slachtoffer] de zaak had verraden. Ik heb er nooit bewijzen van gezien. [medeverdachte 4] maar ook [medeverdachte 2] vertelde dat ze de gespreksverslagen hadden gezien en gelezen. Toen wist ik dat [slachtoffer] een probleem zou krijgen met [medeverdachte 4] . Vanaf dat moment kreeg ik dat mailtje over het kenteken van [slachtoffer] . Telefonisch heeft [medeverdachte 2] nog gevraagd om zijn woonadres en telefoonnummer. [medeverdachte 2] heeft nadat hij bij [medeverdachte 4] was geweest tegen mij door de telefoon gezegd: " [verdachte] , het is nog erger dan we dachten. Het is nog veel dichter bij." [medeverdachte 2] ging met de info die ik hem gaf naar [medeverdachte 4] , denk ik.
En:
(...)
Op de opmerking van de verbalisanten dat de verdachte al in een eerder verhoor heeft aangegeven dat de beslissing voor de aanslag op [slachtoffer] al was genomen vóór 24 juni 2010 zegt de verdachte:
[medeverdachte 2] had me verteld na onze terugkomst uit Rome, dat [slachtoffer] de boel had verraden. Twee weken later vroeg [medeverdachte 2] mij om de gegevens van [slachtoffer] , telefoonnummer, kenteken auto en waar hij woont. Via de mail heb ik dat ook gegeven.
Uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat hij inderdaad informatie over [slachtoffer] aan [medeverdachte 4] heeft verstrekt (...):
[slachtoffer] moest volgens [medeverdachte 4] dood omdat hij naar de politie zou zijn geweest en daar een belastend verhaal zou hebben opgehangen. U houdt mij voor dat [slachtoffer] dat niet heeft gedaan. Mijn god, hoe hebben [verdachte] en ik daar in kunnen trappen. Ongelooflijk.
[medeverdachte 4] heeft mij nog maanden gevraagd om informatie over [slachtoffer] . Ik ken alleen zijn adresgegevens en zijn geboortedatum. Die kende ik van de ontslagprocedure. Dat zal allemaal gespeeld hebben sinds juli 2010. Ik heb [medeverdachte 4] geen informatie verstrekt die hij nog niet kende. De adresgegevens van [slachtoffer] had [medeverdachte 4] volgens mij al van [verdachte] gekregen.
Ook [medeverdachte 3] heeft verklaard over het verstrekken van informatie door de verdachte of [medeverdachte 2] :
(...)
[medeverdachte 4] had van [verdachte] of [medeverdachte 2] foto's en adressen gekregen van [slachtoffer] .
Voorts blijkt uit de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg dat de verdachte informatie over het beoogde slachtoffer [slachtoffer] - waaronder diens adres en telefoonnummer - heeft doorgegeven aan [medeverdachte 2] . Ook heeft de verdachte informatie over het kenteken van de auto van [slachtoffer] doorgegeven aan [medeverdachte 2] . De verdachte heeft hierover ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard (...):
Dit alles heeft een voorgeschiedenis. We waren naar Rome geweest en de gouddeal ging niet door. Twee weken daarna kreeg ik van [medeverdachte 2] het verzoek om het kenteken van [slachtoffer] door te geven en dat heb ik gedaan, zoek het maar uit, dan hoor ik het wel. Hij wilde iets uitzoeken, of [slachtoffer] verantwoordelijk was voor het niet doorgaan van de gouddeal.
(...)
Het geven van het kenteken was een paar weken na Rome. Twee of drie weken na het geven van het kenteken, hadden we een gesprek in het Hilton, ik werd gevraagd door [medeverdachte 2] . Daarbij waren ook [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] .
(...)
Daarna kwam het verzoek van [medeverdachte 2] om [slachtoffer] ergens naar toe te lokken, ze vertelden niet wat ze wilden doen. Ik denk dat dit twee weken na het gesprek was. (...)
Dit alles heeft voor het gesprek in Nijkerk plaatsgevonden.
(...)
Ik wist niet wat ze gingen doen, en ik vroeg daar ook niet naar.
(...)
De jongste rechter deelt mee in het dossier te hebben gelezen dat verdachte na Rome wist dat ze [slachtoffer] iets wilden aandoen.
Ja, dat wilden ze en daar hadden ze blijkbaar mijn goedkeuring voor nodig.
Ik heb de papieren gezien die in de woning van [medeverdachte 4] zijn aangetroffen, onder andere met de gegevens van [slachtoffer] (...). Ik heb geen idee hoe de gegevens daar terecht zijn gekomen. Ik heb een mailtje voor mij waarin [medeverdachte 2] vraagt of ik snel het merk, type en kenteken kan doorgeven waarin [slachtoffer] rijdt. Dat mailtje is van 14 juni 2010 en daar heb ik waarschijnlijk later op geantwoord, niet dezelfde dag.
(...)
Ik kan me niet herinneren dat ik gezegd zou hebben dat [medeverdachte 2] telefonisch heeft gevraagd naar zijn woonadres en telefoonnummer (...). Maar als dat zo is, dan is het zo. Het zou goed kunnen dat ik gegevens heb doorgegeven. (...)
Hij ( [medeverdachte 2] ) vraagt om een kenteken, en dat heb ik hem gemaild.
Bij een doorzoeking in de woning van [medeverdachte 4] op 7 juli 2011 zijn de volgende schriftelijke stukken (...) aangetroffen. Het betreft hier vier pagina's met gegevens omtrent e-mailadressen van [slachtoffer] , waarbij op één pagina ook een IP-adres is omcirkeld, en daarnaast een pagina met persoonlijke gegevens over [slachtoffer] en zijn gezin. Op de e-mailpagina's komt het e-mailadres van [medeverdachte 2] voor.
Daarnaast is bij deze doorzoeking een schriftelijk stuk aangetroffen, houdende persoonlijke gegevens omtrent [slachtoffer] (...). Het stuk vermeldt onder meer de naam en voornaam van [slachtoffer] , diens geboortedatum, adres, [a-straat 1] te Gouda, diverse telefoonnummers van [slachtoffer] , merk en kleur en andere kenmerken van diens auto. [medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg erkend dat dit document door hem is opgemaakt. [medeverdachte 2] heeft daarbij verklaard dat hij dit document heeft opgemaakt op basis van informatie van de verdachte: Ik heb informatie van [verdachte] gekregen over het gezin van [slachtoffer] om daar een verslag van te maken (...).
Het hof leidt uit de verklaringen van de verdachte af dat hij informatie over [slachtoffer] heeft verstrekt aan [medeverdachte 2] , informatie waarvan hij wist dat deze aan [medeverdachte 4] zou worden verstrekt.
Zo heeft de verdachte ter gelegenheid van de zitting in eerste aanleg op 19 maart 2012 verklaard: Na Rome heb ik het kenteken van [slachtoffer] gemaild aan [medeverdachte 2] . Zij hadden dat nodig om hem in de gaten te houden.
En hij verklaart ter gelegenheid van de zitting in hoger beroep op 18 juni 2015: Ongeveer één week nadat we terug waren uit Rome vroeg [medeverdachte 2] mij per e-mail om het kenteken van [slachtoffer] . Dat heb ik volgens mij doorgegeven. Er was een onderzoek gaande. [medeverdachte 4] voerde dat uit. Ik ging ervan uit dat het kenteken naar [medeverdachte 4] moest.
Gelet op de door de verdachte uiteengezette tijdlijn, concludeert het hof tevens dat de informatie door de verdachte en (vervolgens) door [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 4] is verstrekt, op een tijdstip dat het de verdachte bekend was dat [slachtoffer] verantwoordelijk werd gehouden voor de - veronderstelde - mislukking van een - door de verdachte voor werkelijk gehouden - goudtransactie. Ook was de verdachte toen bekend dat [slachtoffer] met [medeverdachte 4] 'een probleem zou krijgen' en, in ieder geval na het gesprek bij net Hilton, dat het plan bestond om hem van het leven te beroven.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte bij de verstrekking van persoonsgegevens van [slachtoffer] aan [medeverdachte 2] c.q. [medeverdachte 4] , wist dat deze voor de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer] van belang zouden zijn en daartoe dienden.
De door de raadsman bij pleidooi betrokken stelling dat de verdachte niet wist waarvoor [medeverdachte 2] die informatie nodig had, is in strijd met voormelde verklaringen van de verdachte.
Door het verschaffen van de informatie over [slachtoffer] (onder andere zijn naam en zijn adres) aan [medeverdachte 4] werd het uitlokken van de poging tot moord bevorderd en gemakkelijk gemaakt.
De vorenstaande feiten en omstandigheden brengen het hof tot de slotsom dat de verdachte, samen met [medeverdachte 2] , medeplichtig is aan de uitlokking (door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] ) van de poging tot moord op [slachtoffer] ."
2.2.4.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "medeplegen van medeplichtigheid aan het medeplegen van (de Hoge Raad leest: het door verschaffen van inlichtingen) opzettelijk uitlokken van poging tot moord".
2.3.
Voorop moet worden gesteld dat uit de art. 47, 48 en 49 Sr, gelezen in onderling verband en samenhang, volgt dat enerzijds ten aanzien van de medeplichtige bij de bewezenverklaring en kwalificatie moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan, en dat anderzijds het maximum van de aan de medeplichtige op te leggen straf een derde minder bedraagt dan het maximum van de straf, gesteld op het misdrijf dat de medeplichtige voor ogen stond. Het gaat bij de 'handelingen' van de dader in het bijzonder om het desbetreffende gronddelict, met inbegrip van de bestanddelen daarvan. Daarbij sluit aan dat dat opzet van de medeplichtige niet gericht behoeft te zijn op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. (Vgl. HR 4 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0780, NJ 2008/156 en HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4471, NJ 2011/342). Onder die precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan, is ook begrepen of het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan; op die deelnemingsvorm behoeft het opzet van de medeplichtige dus niet te zijn gericht.
2.4.
Het Hof heeft blijkens zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overwegingen vastgesteld dat het opzet van de verdachte was gericht op de dood van [slachtoffer] en dat de verdachte actief betrokken was bij het plannen van alsmede, tezamen met een ander, inlichtingen heeft verschaft tot de (poging tot) moord op [slachtoffer] . Gelet daarop en in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, geeft het oordeel van het Hof dat het opzet van de verdachte bewezen kan worden verklaard, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel toereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het zesde middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren.

4.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en
acht maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 januari 2018.