Uitspraak
beiden verblijvende te [plaats] ,
gevestigd te Soest,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
Die overgangsbepaling voorziet erin dat op de eerstvolgende roldatum na de invoering ervan nog eenmaal een regulier uitstel wordt verleend overeenkomstig het op de vorige roldatum geldende procesreglement. De ratio van deze regeling is klaarblijkelijk te voorkomen dat partijen, die in de zaak aanvankelijk onder een oud procesreglement hebben geprocedeerd, “verrast” worden door toepassing van de bepalingen van het nieuwe reglement, aldus het middel. Het middel betoogt dat het hof op grond van art. 2.21
van het op de vorige roldatum geldende Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven, vierde versie (Stcrt. 2013, 36146; hierna: Landelijk procesreglement, vierde versie, of kortweg:
de vierde versie) op 10 januari 2017 ambtshalve een roldatum had moeten bepalen op een termijn van zes weken, waarop
a) de proceshandeling alsnog kon worden verricht,
b) de wederpartij verval van instantie, verlening van een laatste uitstel of arrest kon vragen, of c) het hof de zaak ambtshalve kon doorhalen. Het hof kon volgens het middel echter niet, zoals het heeft gedaan, een roldatum bepalen op een termijn van zes weken “ambtshalve peremptoir”, waarbij in geval van het niet verrichten van de proceshandeling, het recht daartoe direct zou vervallen.
(HR 16 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:364)
niet ambtshalve mocht beslissen dat het recht om die proceshandeling te verrichten, was vervallen.
4.Beslissing
13 april 2018.