Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Amsterdam,
1.Het geding
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
6 april 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 april 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen THE ROYAL BANK OF SCOTLAND N.V. (RBS). De zaak betreft een herroeping van een eerdere uitspraak, waarbij bedrog al in een voorafgaande procedure was ontdekt. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder die van de kantonrechter te Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam, en behandelt de vraag of de termijn voor het instellen van een herroepingsvordering in acht is genomen. De advocaat-generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van [eiser] niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.