ECLI:NL:HR:2018:476

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
16/04080
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak inzake omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2012 tot en met 30 juni 2012

In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op 28 juni 2016, met nummer 15/00027. Dit hoger beroep was ingesteld door de Inspecteur tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE 13/1260) betreffende het door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak van 1 april 2012 tot en met 30 juni 2012. De Hoge Raad heeft op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, geregistreerd onder nummer 16/04080.

Belanghebbende heeft in cassatie twee middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 30 maart 2018 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

30 maart 2018
Nr. 16/04080
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 28 juni 2016, nr. 15/00027, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord‑Nederland (nr. LEE 13/1260) betreffende het door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2012 tot en met 30 juni 2012.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2018.