In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op 28 juni 2016, met nummer 15/00027. Dit hoger beroep was ingesteld door de Inspecteur tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE 13/1260) betreffende het door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak van 1 april 2012 tot en met 30 juni 2012. De Hoge Raad heeft op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, geregistreerd onder nummer 16/04080.
Belanghebbende heeft in cassatie twee middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 30 maart 2018 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.