ECLI:NL:GHARL:2016:5198

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
27 juni 2016
Zaaknummer
15/00027
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het verlaagde btw-tarief op outdoor-activiteiten van een evenementenbureau

In deze zaak gaat het om de vraag of de outdoor-activiteiten van een evenementenbureau, dat diverse activiteiten organiseert voor particulieren en zakelijke klanten, onder het verlaagde btw-tarief van 6% vallen. De belanghebbende, een evenementenbureau, had over het tijdvak van 1 april 2012 tot en met 30 juni 2012 aangifte gedaan in de omzetbelasting en het verschuldigde bedrag voldaan. De inspecteur van de Belastingdienst verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond, waarna de rechtbank Noord-Nederland in eerste aanleg de uitspraak van de inspecteur vernietigde en de inspecteur gelastte een teruggaaf te verlenen. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de activiteiten van de belanghebbende niet kwalificeerden als het verlenen van gelegenheid tot sportbeoefening in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het hof stelde vast dat de belanghebbende geen exclusief gebruiksrecht had op de locaties waar de activiteiten plaatsvonden, die tot de openbare ruimte behoren. Hierdoor kon niet worden gesproken van een sportaccommodatie in de zin van de btw-richtlijn. De belanghebbende had onvoldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat vergelijkbare belastingplichtigen op Texel en Terschelling wel het verlaagde tarief hadden gekregen, waardoor het gelijkheidsbeginsel niet was geschonden.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de uitspraak van de inspecteur werd bevestigd. Het hof concludeerde dat de outdoor-activiteiten van de belanghebbende niet onder het verlaagde btw-tarief vallen, omdat er geen sprake was van een sportaccommodatie die exclusief ter beschikking werd gesteld aan de deelnemers.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 15/00027
uitspraakdatum:
28 juni 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 december 2014, nummer LEE 13/1260, in het geding tussen Inspecteur en
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 april 2012 tot en met 30 juni 2012 aangifte in de omzetbelasting gedaan. Zij heeft het volgens de aangifte verschuldigde bedrag op 31 juli 2012 voldaan. Tegen deze voldoening op aangifte heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
1.2
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 2 december 2014 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de Inspecteur gelast om aan belanghebbende een teruggaaf te verlenen tot een bedrag van € 900.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] , [C] en [D] , alsmede mr. [E] namens de Inspecteur, bijgestaan door [F] .
1.7
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is opgericht [in] 1967 en is gevestigd te [Z] .
2.2
Belanghebbende exploiteert een activiteiten- en evenementenbureau op Terschelling, dat diverse buitenactiviteiten organiseert voor particulieren en voor de zakelijke markt. Zo verzorgt belanghebbende onder meer bedrijfsuitjes, teambuildingsuitjes, zakelijke evenementen en schoolreisjes. De activiteiten vinden voornamelijk plaats op zee, op het strand en in de duinen van Terschelling.
2.3
In het tweede kwartaal van 2012 heeft belanghebbende verschillende activiteiten georganiseerd. Een deel van deze activiteiten is weergegeven in onderstaand overzicht. In het overzicht zijn de activiteiten in zes clusters ingedeeld. De clusters verschillen onderling op twee punten: (1) de "accommodatie" van waaruit de activiteit is verricht en (2) de locatie waar de activiteit feitelijk heeft plaatsgevonden. De indeling in clusters ziet er als volgt uit:
Cluster
Activiteit
"Accommodatie"
Locatie
Cluster 1
Beach golf, Beach volleybal, Beach voetbal, Beach rugby, Blokarten, Powerkiten, Boogschieten
Strand ( [-----] )
Cluster 2
Coast raften, Branding kanoën
Zee ( [-----] )
Cluster 3
Coast raften, Branding kanoën
Zee
Cluster 4
Wadkanoën
Haven [Z]
Waddenzee
Cluster 5
Survival, Boogschieten
Duinen Staatsbosbeheer
Duinen/meertje [G]
Cluster 6
Mountainbiken, Trailrunning, Bootcamp
' [H] ' (kantoor belanghebbende)
Bossen/duinen
2.4
De activiteiten die vallen onder Cluster 1 starten bij [-----] op het strand. Belanghebbende bouwt daar een uitvalsbasis op voor de deelnemers. Belanghebbende stelt een mobiele kleedruimte ter beschikking. Dit is een verplaatsbare trailer van 9 meter lang, die op het vertrekpunt van de activiteit wordt opgesteld. In de mobiele kleedruimte kunnen de deelnemers zich verkleden, hetgeen erop neerkomt dat zij in voorkomende gevallen een beschermend pak over hun zwemkleding kunnen aantrekken. Persoonlijke spullen kunnen worden opgeborgen in de in de trailer aanwezige kluisjes. De trailer heeft een houten bank en verder geen voorzieningen. Voorts maakt belanghebbende bij de activiteiten die vallen onder Cluster 1 gebruik van waarschuwingsborden, vlaggetjes, linten en pionnen om een deel van het strand zichtbaar af te zetten voor de duur van de desbetreffende activiteit. Voor toeschouwers plaatst belanghebbende bankjes op het strand. De deelnemers kunnen verder gebruik maken van de aldaar aanwezige openbare toiletunit en van de toiletten in het Strandpaviljoen [I] .
2.5
Voor de activiteiten die vallen onder Cluster 2 en 3 is de opbouw van de uitvalsbasis en het gebruik van het paviljoen (Strandpaviljoen [I] of Strandpaviljoen [J] te [K] ) en de mobiele kleedruimte gelijk aan Cluster 1. Het verschil is dat de deelnemers naar zee lopen om aldaar de activiteit te verrichten. Bij de activiteiten die vallen onder Cluster 3 wordt de mobiele kleedruimte niet op het strand geplaatst, maar op enkele betonplaten tussen het openbare toilet en het paviljoen. In het paviljoen kunnen de deelnemers wachten op de start van de activiteit.
2.6
De activiteit die valt onder Cluster 4 begint in de haven. Belanghebbende brengt een trailer met kano’s naar de haven. De kano’s worden vervolgens vanaf een in de haven aanwezige helling te water gelaten. Persoonlijke spullen kunnen worden achtergelaten in een auto van belanghebbende of in de kano worden meegenomen in speciale (waterdicht afsluitbare) tonnetjes. De deelnemers kunnen gebruik maken van de openbare toiletten en de openbare douchegelegenheid in de haven, waarvoor belanghebbende muntjes ter beschikking stelt. In de onderhavige periode werd zowel gestart vanuit de jachthaven als vanuit de nabijgelegen gemeentehaven.
2.7
Voor de activiteiten die vallen onder Cluster 5 bouwt belanghebbende een uitvalsbasis op voor de deelnemers. Belanghebbende stelt een zogeheten activiteitendak op, waaronder ook bankjes worden geplaatst. De deelnemers kunnen ter plaatse gebruik maken van de openbare toiletten. Belanghebbende stelt verder haar mobiele kleedruimte ter beschikking.
2.8
Voor de activiteiten die vallen onder Cluster 6 kunnen de deelnemers gebruik maken van het kantoor van belanghebbende. Belanghebbende richt voor de gelegenheid een ruimte in als kleedruimte, waar de deelnemers hun persoonlijke bezittingen kunnen achterlaten. Zij kunnen gebruik maken van aanwezige kluisjes en van de in het gebouw aanwezige toiletten. Er is geen douchegelegenheid.
2.9
Belanghebbende heeft de omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2012, verschuldigd over de met de activiteiten behaalde omzet, berekend door het algemene tarief van 19% toe te passen.
2.1
Volgens de aangifte in de omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2012 was belanghebbende over dat tijdvak een bedrag van in totaal € 6.899 verschuldigd. Op 31 juli 2012 heeft belanghebbende het overeenkomstig de aangifte verschuldigde bedrag voldaan.
2.11
Bij de indeling in clusters zijn partijen overeengekomen dat het fiscale belang (het verschil tussen het aangegeven algemene tarief van 19% en het verlaagde tarief van 6%) in het tweede kwartaal van 2012 in totaal € 1.000 bedroeg. Per cluster bedroeg het verschil:
- voor de omzet behaald met de activiteiten ingedeeld in Cluster 1: € 500;
- voor de omzet behaald met de activiteiten ingedeeld in Cluster 2: € 100;
- voor de omzet behaald met de activiteiten ingedeeld in Cluster 3: € 100;
- voor de omzet behaald met de activiteiten ingedeeld in Cluster 4: € 100;
- voor de omzet behaald met de activiteiten ingedeeld in Cluster 5: € 100;
- voor de omzet behaald met de activiteiten ingedeeld in Cluster 6: € 100.
2.12
Belanghebbende heeft een beschrijving van de verschillende activiteiten opgenomen in haar notitie "Clusterindeling [X] BV 6 %".

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of met betrekking tot de omzet, behaald met de door belanghebbende georganiseerde activiteiten als onder de feiten opgenomen als de clusters 1, 2, 3, 5 en 6, het verlaagde tarief van 6% kan worden toegepast, en in het bijzonder of de activiteiten moeten worden gekwalificeerd als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening in de zin van post b.3 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) behorende tabel I, en of belanghebbende aan de deelnemers bij de activiteiten het recht verleent om gebruik te maken van sportaccommodaties als bedoeld in post 14 van Bijlage III bij de Richtlijn van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: Btw-Richtlijn), welke vragen door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend worden beantwoord.
3.2
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende geen exclusief recht heeft op het gebruik van het terrein waar de activiteiten plaatsvonden, op grond waarvan zij geen sportaccommodatie ter beschikking heeft kunnen stellen. Voor het geval het Hof zou oordelen dat een sportaccommodatie niet onroerend behoeft te zijn om als zodanig te kunnen worden aangemerkt, verzoekt de Inspecteur het Hof om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Subsidiair stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat te dezen geen sprake is van sportbeoefening, maar van recreatie.
3.3
Belanghebbende heeft de standpunten van de Inspecteur gemotiveerd bestreden. Voor het geval het Hof de Inspecteur met betrekking tot de in geschil zijnde rechtsvraag in het gelijk stelt, herhaalt belanghebbende haar in eerste aanleg aangevoerde stelling dat aan met haar vergelijkbare belastingplichtigen op Texel en op Terschelling met het oogmerk van begunstiging de toepassing van het verlaagde tarief is toegestaan, en dat door de afwijking daarvan in haar geval het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
3.6
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge vaste jurisprudentie moet post b.3 van tabel I zo worden uitgelegd dat het verlaagde btw-tarief van toepassing is op het verlenen van 'het recht gebruik te maken van sportaccommodaties'. Van dergelijke diensten is sprake, indien de dienstverlening bestaat uit het gelegenheid bieden een sport te beoefenen onder terbeschikkingstelling van een accommodatie. Het moet daarbij gaan om een accommodatie die is ingericht op het beoefenen van de sport zelf en/of wordt gebruikt voor het verblijf van de deelnemers met het oog op het zich gereed maken voor het beoefenen van de sport en/of het beëindigen daarvan. Het maakt niet uit of het eigenlijke sporten geheel of gedeeltelijk plaatsvindt op een openbare weg of een openbaar terrein mits daarbij sprake is van terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie.
4.2
Het Hof gaat er voor de beantwoording van de vraag of sprake is van terbeschikkingstelling van een accommodatie veronderstellenderwijs van uit dat de activiteiten die belanghebbende verzorgt als sportactiviteiten kunnen worden gekwalificeerd.
4.3
Van terbeschikkingstelling door de belastingplichtige van een accommodatie aan de deelnemers aan sportactiviteiten kan slechts sprake zijn indien die belastingplichtige het exclusieve gebruiksrecht heeft van die accommodatie.
4.4
In het onderhavige geval worden de door belanghebbende georganiseerde activiteiten verricht op het strand, in zee, in het bos en in de duinen. Weliswaar is het belanghebbende op grond van de Strandnotitie toegestaan haar activiteiten op het strand te verrichten en heeft zij van Staatsbosbeheer toestemming tot het verrichten van activiteiten in het bos, maar zij heeft voor geen van die activiteiten het exclusieve gebruiksrecht van de locaties waar zij die verricht. Al die locaties behoren tot de openbare ruimte, waar belanghebbende derden niet kan weren. Het strand, de zee, het bos en de duinen verliezen tijdens het gebruik ervan voor de door belanghebbende georganiseerde activiteiten niet hun algemene gebruiksmogelijkheden en functie.
4.5
Het vorenstaande brengt mee dat niet gezegd kan worden dat sprake is van een accommodatie waarvan de deelnemers aan de door belanghebbende georganiseerde activiteiten gebruik maken, die slechts openstaat voor degenen die belanghebbende daartoe het recht heeft verleend en dat het terrein met de daarbij behorende voorzieningen voor de duur van de sportbeoefening gereserveerd zijn voor die sportbeoefening. Gelet op dit een en ander is redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar dat met betrekking tot de door belanghebbende voor haar activiteiten gebezigde locaties geen sprake is van een sportaccommodatie in de zin van post 14 van Bijlage III bij de Btw-richtlijn.
4.6
Belanghebbendes stelling dat de door haar als kleedruimte gebruikte trailer, een door haar gebruikte auto en een snel op te bouwen spelsituatie als accommodatie kunnen worden aangemerkt, acht het Hof onjuist.
4.7
De trailer is een kale trailer met een houten bank en kluisjes. Er zijn geen verdere voorzieningen zoals toiletten, douches of een massageruimte. De functie van de trailer is die van vervoermiddel of, tijdens de activiteiten, bewaarplaats voor vracht respectievelijk persoonlijke bezittingen. Naar ’s Hofs oordeel kan niet worden gezegd dat de trailer, die slechts wordt gebruikt voor het zich verkleden van de deelnemers en het bewaren van persoonlijke bezittingen, is ingericht voor het sporten of de voorbereiding daarop. Dit geldt a fortiori voor de auto, die zelfs de mogelijkheid om als kleedruimte te worden benut ontbeert. De zaken die worden gebruikt voor het opbouwen van een spelsituatie moeten worden aangemerkt als hulpmiddelen ten behoeve van de sportieve of recreatieve activiteiten en kunnen niet worden beschouwd als een accommodatie die is ingericht op het beoefenen van de sport zelf en/of wordt gebruikt voor het verblijf van de deelnemers met het oog op het zich gereed maken voor het beoefenen van de sport en/of het beëindigen daarvan.
4.8
Voor haar beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft belanghebbende erop gewezen dat haar gevallen bekend zijn van belastingplichtigen op Texel en op Terschelling die volgens haar met de hare vergelijkbare activiteiten ontplooien en het lage tarief deelachtig zijn geworden. Zij beroept zich er daarbij uitsluitend op dat zulks is geschied met het oogmerk van begunstiging.
4.9
Belanghebbende heeft ten aanzien van de door haar gestelde gevallen van begunstiging geen zodanige nadere gegevens verstrekt dat daaruit valt af te leiden wie de volgens haar vergelijkbare belastingplichtigen zijn, waaruit hun activiteiten specifiek bestaan, en in hoeverre die activiteiten voldoende met die van haar vergelijkbaar zijn om te kunnen spreken van feitelijk en rechtens gelijke gevallen. Aldus heeft belanghebbende onvoldoende aan haar stelplicht voldaan en kan derhalve niet worden geoordeeld dat zij de gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel aannemelijk heeft gemaakt. Aan de vraag of sprake is van begunstiging, komt het Hof niet toe.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
– bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
28 juni 2016in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 juni 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.