In deze zaak gaat het om de vraag of de outdoor-activiteiten van een evenementenbureau, dat diverse activiteiten organiseert voor particulieren en zakelijke klanten, onder het verlaagde btw-tarief van 6% vallen. De belanghebbende, een evenementenbureau, had over het tijdvak van 1 april 2012 tot en met 30 juni 2012 aangifte gedaan in de omzetbelasting en het verschuldigde bedrag voldaan. De inspecteur van de Belastingdienst verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond, waarna de rechtbank Noord-Nederland in eerste aanleg de uitspraak van de inspecteur vernietigde en de inspecteur gelastte een teruggaaf te verlenen. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de activiteiten van de belanghebbende niet kwalificeerden als het verlenen van gelegenheid tot sportbeoefening in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het hof stelde vast dat de belanghebbende geen exclusief gebruiksrecht had op de locaties waar de activiteiten plaatsvonden, die tot de openbare ruimte behoren. Hierdoor kon niet worden gesproken van een sportaccommodatie in de zin van de btw-richtlijn. De belanghebbende had onvoldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat vergelijkbare belastingplichtigen op Texel en Terschelling wel het verlaagde tarief hadden gekregen, waardoor het gelijkheidsbeginsel niet was geschonden.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de uitspraak van de inspecteur werd bevestigd. Het hof concludeerde dat de outdoor-activiteiten van de belanghebbende niet onder het verlaagde btw-tarief vallen, omdat er geen sprake was van een sportaccommodatie die exclusief ter beschikking werd gesteld aan de deelnemers.