ECLI:NL:HR:2018:458

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
17/04403
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid beroep na overschrijding termijn per faxbericht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank Overijssel. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank, die op 14 april 2017 het beroep niet-ontvankelijk had verklaard omdat de gemachtigde van de belanghebbende niet binnen de gestelde termijn de benodigde stukken had aangeleverd. De Rechtbank had de gemachtigde per fax op 10 februari 2017 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken het beroepschrift aan te vullen, maar de gemachtigde stelde dat hij de fax niet had ontvangen. De Rechtbank verwierp dit verzoek en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Rechtbank niet voldoende had aangetoond dat de gemachtigde op de hoogte was van de termijn die per fax was gesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank bij het gebruik van faxverkeer bijzondere maatregelen moet nemen om ervoor te zorgen dat de geadresseerde de fax dezelfde aandacht geeft als een gewone brief. Aangezien de rechtbank niet had aangetoond dat de gemachtigde op de hoogte was van de fax, kon de belanghebbende niet worden benadeeld door het niet naleven van de termijn.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het verzet van de belanghebbende gegrond verklaard. De Rechtbank moet het onderzoek in de stand waarin het zich bevond voortzetten. Tevens is het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

30 maart 2018
nr. 17/04403
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Overijsselvan 17 oktober 2017, nr. AWB 17/395, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2016 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de klacht

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
De gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde) heeft een beroepschrift ingediend tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar. In het beroepschrift zijn geen gronden van het beroep vermeld. Voorts is geen machtiging overgelegd. In het beroepschrift is door de gemachtigde zowel een postadres als een faxnummer vermeld waarop zij bereikbaar is.
2.1.2.
De Rechtbank heeft belanghebbende in een brief, die op 10 februari 2017 per fax naar het hiervóór bedoelde faxnummer is verzonden, in de gelegenheid gesteld binnen vier weken het beroepschrift met de gronden van het beroep aan te vullen en een schriftelijke volmacht over te leggen.
2.1.3.
De gemachtigde heeft, na afloop van deze termijn, verzocht het beroepschrift te mogen aanvullen. Daarbij is naar voren gekomen dat de gemachtigde zich op het standpunt stelde de fax niet te hebben ontvangen. De Rechtbank heeft dit verzoek niet gehonoreerd.
2.1.4.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 14 april 2017 (nummer AWB 17/395) met toepassing van artikel 8:54 Awb het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende niet binnen de gestelde termijn de in 2.1.2 genoemde verzuimen heeft hersteld.
2.1.5.
Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende verzet gedaan. De Rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard op de grond dat aannemelijk is dat het faxbericht op 10 februari 2017 naar de gemachtigde is verzonden en hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd onvoldoende is om aan te nemen dat de gemachtigde het faxbericht niet heeft ontvangen. Hiertegen richt zich de klacht.
2.2.1.
Artikel 8:37 van de Awb houdt de regel in dat de rechtbank processtukken verzendt bij brief. Daarbij is bovendien geregeld wanneer een stuk moet worden verzonden bij aangetekende brief of bij brief met ontvangstbevestiging, en wanneer bij gewone brief. De rechtbank kan echter bepalen dat hiervan wordt afgeweken.
2.2.2.
Indien een gerecht gebruik maakt van faxverkeer dient het er rekening mee te houden dat die wijze van communicatie van de geadresseerde vereist dat deze bijzondere maatregelen neemt om veilig te stellen dat een hem aldus toegezonden bericht dezelfde aandacht krijgt als hij gewoon is te geven aan bij hem bezorgde brieven, in het bijzonder brieven van gerechtelijke instanties. Dit brengt mee dat een gerecht een besluit om per fax een termijn te stellen voor herstel van een in potentie fataal verzuim, bekend dient te hebben gemaakt alvorens zich van een dergelijk communicatiemiddel te bedienen (vgl. HR 7 december 2007, nr. 43106, ECLI:NL:HR:2007:BB9537, BNB 2008/155; zie ook HR 12 april 2013, nr. 11/05101, ECLI:NL:HR:2013:BY3238, BNB 2013/161 en HR 20 juni 2014, nr. 13/02432, ECLI:NL:HR:2014:1455, BNB 2014/166).
2.2.3.
In artikel 2, lid 2, van de Procesregeling bestuursrecht 2013 (Stcrt
.2014, nr. 9197, hierna: de procesregeling) hebben de rechtbanken bepaald dat toezending van stukken waarin een laatste termijn wordt gesteld voorafgaande aan mogelijke vereenvoudigde afdoening aangetekend, met bericht van ontvangst of per fax kan geschieden. De procesregeling vermeldt niet in welke (categorieën van) gevallen van de fax gebruik zal worden gemaakt. Daardoor bestaat ook na invoering van de procesregeling een zodanige mate van onzekerheid over het gebruik van de fax door de rechtbanken, dat van betrokkenen niet kan worden verlangd dat zij de hiervoor in 2.2.2 bedoelde bijzondere maatregelen nemen. Dat kan eerst van hen worden verlangd als de procesregeling van een gerecht inhoudt dat alle stukken, dan wel alle stukken van een categorie waartoe het onderhavige stuk behoort, in de regel of in alle gevallen per fax worden verzonden indien de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij (ook) langs deze weg bereikbaar is (zie voormelde arresten van de Hoge Raad van 12 april 2013 en 20 juni 2014).
2.2.4.
In het onderhavige geval heeft de griffier van de Rechtbank in het hiervoor in 2.1.2 bedoelde faxbericht aan de gemachtigde een termijn van vier weken voor herstel van verzuimen gesteld. Vervolgens is het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, omdat herstel uitbleef en niet tijdig om verlenging van de termijn is verzocht.
2.2.5.
Aangezien de uitspraak van de Rechtbank en de stukken van het geding geen andere conclusie toelaten dan dat de Rechtbank haar beslissing om van faxverkeer gebruik te maken niet anderszins aan de gemachtigde bekend had gemaakt, brengt het voorgaande mee dat zij aan het niet‑naleven van een in het onderhavige faxbericht gestelde termijn, geen voor de geadresseerde nadelige gevolgen mocht verbinden. De klacht slaagt daarom.
2.3.
De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzet afdoen. Het verzet dient gegrond te worden verklaard.

3.Proceskosten

Het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het verzet bij de Rechtbank (vgl. HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1336, 16/05760, BNB 2017/185).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op het verzet,
verklaart het verzet tegen de uitspraak van de Rechtbank van 14 april 2017 gegrond,
verstaat dat die uitspraak vervalt en dat de Rechtbank het onderzoek moet voortzetten in de stand waarin het zich bevond,
gelast dat het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 124,
veroordeelt het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1002 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn in de kosten van het verzet bij de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 501 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2018.