In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een beroep. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, die op 6 november 2012 het beroep niet-ontvankelijk had verklaard omdat de gronden van het beroep niet binnen de gestelde termijn waren ingediend. De gemachtigde van de belanghebbende had op 4 juni 2012 beroep ingesteld, maar had daarbij de gronden niet vermeld. De Rechtbank had de gemachtigde op 18 juni 2012 per fax geïnformeerd dat de gronden ontbraken en had verzocht dit binnen vier weken te herstellen. De gemachtigde vroeg om uitstel, wat werd verleend, maar de gronden werden uiteindelijk niet tijdig ingediend.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet had voldaan aan de vereisten voor het gebruik van faxverkeer bij het stellen van fatale termijnen. De griffier had in eerdere correspondentie per fax aan de gemachtigde een laatste termijn gesteld, maar er was geen duidelijke bekendmaking geweest dat de Rechtbank gebruik zou maken van faxverkeer voor het stellen van termijnen. De Hoge Raad concludeerde dat de belanghebbende niet kon worden benadeeld door het niet-naleven van de termijn, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over het gebruik van faxcommunicatie. Het middel van de belanghebbende slaagde, en de Hoge Raad vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, verklaarde het verzet gegrond en gelastte dat de Rechtbank het onderzoek moest voortzetten.
Daarnaast werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het verzet bij de Rechtbank. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van duidelijke communicatie over de wijze van procesvoering en de gevolgen van het niet naleven van termijnen.