ECLI:NL:HR:2018:417

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
17/02797
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 maart 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2005, 2006 en 2007, alsook navorderingsaanslagen en beschikkingen inzake heffingsrente. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 2 mei 2017, betrof meerdere hoger beroepen van belanghebbende tegen uitspraken van de Rechtbank Den Haag. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is een bevestiging van de eerdere uitspraken van de lagere rechters.

Uitspraak

23 maart 2018
Nr. 17/02797
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 2 mei 2017, nrs. BK-15/00879, BK-15/00880, BK-15/00881 en BK-15/00882, op de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 10/8258, SGR 11/5393, SGR 11/5394 en SGR 11/5395) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2005, 2006 en 2007 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en over het jaar 2005 opgelegde navorderingsaanslagen in de IB/PVV en premie Ziekenfondswet, de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en de ten aanzien van belanghebbende voor de jaren 2005, 2006 en 2007 gegeven beschikkingen als bedoeld in de artikelen 3.151, lid 1 en 6.2a, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2018.