In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verlenging van de schuldsaneringsregeling van verzoekster. De verzoekster was op 9 juli 2013 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank Midden-Nederland heeft op 27 juli 2017 de looptijd van deze regeling met twee jaar verlengd, tot 9 juli 2018. De rechtbank had de beslissing over het verlenen van de schone lei aangehouden, omdat de belastingdienst een terugvordering had ingesteld van € 13.575,-- in verband met ten onrechte uitbetaalde kinderopvangtoeslag. Verzoekster heeft tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld, maar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft haar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het vonnis van de rechtbank als een tussenvonnis werd aangemerkt.
De Hoge Raad heeft in cassatie geoordeeld dat het hof ten onrechte het vonnis van de rechtbank als tussenvonnis heeft gekwalificeerd. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank wel degelijk een beslissing heeft genomen over de verlenging van de schuldsaneringsregeling, en dat verzoekster derhalve ontvankelijk was in haar hoger beroep. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en wijst de zaak terug voor verdere behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van vonnissen in het kader van de schuldsaneringsregeling en de mogelijkheden voor hoger beroep.