In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 juli 2017, betreffende een aanslag in het recht van successie die was opgelegd naar aanleiding van een verkrijging uit de nalatenschap van [A]. De Hoge Raad heeft eerder, op 4 maart 2016, een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor verdere behandeling. In het tweede geding in cassatie heeft belanghebbende twee middelen voorgesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof bevestigt.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 23 februari 2018.