In deze zaak heeft belanghebbende cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 17 mei 2018, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had eerder een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd voor het jaar 2013, alsook een beschikking inzake belastingrente. Belanghebbende heeft in cassatie verschillende klachten ingediend, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. Belanghebbende diende ook een conclusie van repliek in, maar deze werd door de Hoge Raad niet in overweging genomen omdat deze na de gestelde termijn was ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2018 door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.