3.1In de onderhavige zaak gaat het, kort samengevat, om het volgende.
(i) De vennootschap naar het recht van de Russische Federatie OAO Yukos Oil Company (hierna: Yukos Oil) is bij uitspraak van het Moscow City Arbitrazh Court van 1 augustus 2006 in staat van faillissement verklaard. Daarbij werd [betrokkene 5] tot curator benoemd.
(ii) Yukos Oil hield alle aandelen in Yukos Finance.
(iii) [verweerder 1] en [verweerder 2] traden vanaf medio november 2005 op als bestuurders van Yukos Finance.
(iv) Namens Yukos Oil heeft [betrokkene 5] bij aandeelhoudersbesluiten van 11, respectievelijk 14 en
30 augustus 2006, [verweerder 1] en [verweerder 2] met onmiddellijke ingang ontslagen als bestuurders van Yukos Finance, en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] als zodanig benoemd.
(v) Bij aandeelhoudersbesluit van 10 september 2007 heeft [betrokkene 5] namens Yukos Oil [betrokkene 1] en [betrokkene 2] tot bestuurders van Yukos Finance benoemd en aan [betrokkene 6] en [betrokkene 7] decharge verleend over hun bestuursperiode.
(vi) [betrokkene 5] heeft de aandelen in Yukos Finance op een door hem uitgeschreven openbare veiling te Moskou aan Promneftstroy verkocht en bij akte van 10 september 2007 geleverd.
(vii) Bij uitspraak van 15 november 2007 heeft het Moscow City Arbitrazh Court de insolventieprocedure beëindigd. [betrokkene 5] heeft de beëindiging van het faillissement op 21 november 2007 doen inschrijven in een daartoe bestemd register. Met die inschrijving is Yukos Oil naar het recht van de Russische Federatie opgehouden te bestaan.
3.2.1[verweerders] hebben in eerste aanleg diverse vorderingen ingesteld tegen [betrokkene 5] , [betrokkene 7] en [betrokkene 6] . Daaraan leggen zij ten grondslag dat de hiervoor in 3.1 onder (iv) en (v) genoemde besluiten nietig zijn. De rechtbank heeft de vorderingen grotendeels toegewezen.
3.2.2[betrokkene 5] en [betrokkene 6] hebben ieder afzonderlijk hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Deze beroepen hebben respectievelijk de zaaknummers 200.002.097/01 en 200.002.104/01 gekregen. Bij tussenarrest van 24 februari 2009 heeft het hof de zaken op de voet van art. 222 Rv gevoegd en in beide zaken Promneftstroy c.s. toegestaan tussen te komen. Vervolgens hebben Promneftstroy c.s. bij één memorie van grieven (voor beide zaken) vernietiging van het vonnis van de rechtbank en afwijzing van de vorderingen van [verweerders] gevorderd en voorts verklaringen voor recht dat het ontslag van [verweerder 1] en [verweerder 2] en de daaropvolgende benoeming van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als bestuurders van Yukos Finance, alsmede de overdracht van de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy, rechtsgeldig zijn.
3.2.3Bij arrest van 19 oktober 2010 heeft het hof in de beide gevoegde zaken de door Promneftstroy c.s. ingestelde vorderingen afgewezen, voor recht verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden, en alle verdere beslissingen in het door [betrokkene 5] en [betrokkene 6] ingestelde hoger beroep aangehouden. In de beide zaken hebben [betrokkene 6] , [betrokkene 5] en Promneftstroy c.s. beroep in cassatie ingesteld. [verweerders] hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld.
3.2.4Bij tussenarrest van 29 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU5630, NJ 2012/424) heeft de Hoge Raad [betrokkene 5] en [betrokkene 6] niet-ontvankelijk verklaard in hun cassatieberoep. In het incidentele beroep heeft de Hoge Raad het arrest van het hof vernietigd voor zover [betrokkene 5] daarbij in zijn hoger beroep ontvankelijk is geoordeeld, en [betrokkene 5] alsnog niet-ontvankelijk verklaard in dat beroep. Bij arrest van 13 september 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ5668, NJ 2014/454) heeft de Hoge Raad, in de zaken tussen Promneftstroy c.s. enerzijds en [verweerders] anderzijds, het arrest van het hof vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het hof terugverwezen. 3.2.5Na verwijzing – waarin de zaken de nummers 200.002.097/02 en 200.002.104/02 hebben gekregen – heeft het hof in zijn tussenarrest van 21 juni 2016 in beide zaken op diverse incidenten beslist. In zijn eindarrest heeft het hof, kort samengevat, geoordeeld dat het Russische vonnis tot faillietverklaring van Yukos Oil niet voor erkenning in aanmerking komt wegens strijd met de Nederlandse openbare orde. De in hoger beroep in beide zaken jegens Promneftstroy c.s. gevorderde verklaring voor recht dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden, heeft het hof toegewezen. De overige jegens Promneftstroy c.s. ingestelde vorderingen en de vorderingen van Promneftstroy c.s. heeft het hof in beide zaken afgewezen. In het hoger beroep van [betrokkene 6] is het vonnis van de rechtbank grotendeels bekrachtigd; die beslissing is in cassatie niet aan de orde.
3.3.1Promneftstroy c.s. hebben tijdig cassatieberoep ingesteld. De procesinleiding vermeldt onder “1. Bestreden arresten”:
“Eisers stellen cassatieberoep in tegen het tussenarrest van 21 juni 2016 (het “Tussenarrest”) en het eindarrest van 9 mei 2017 (het “Eindarrest”), gewezen door het Gerechtshof te Amsterdam (het “hof”), in de zaak met zaaknummer 200.002.097/02, tussen eisers als tussenkomende partijen en [verweerders] als geïntimeerden (de “Arresten”).”
Aan het slot van de procesinleiding concluderen Promneftstroy c.s. tot vernietiging van de beide arresten.
3.3.2[verweerders] hebben in hun verweerschriften, tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep, een incidentele vordering ingesteld strekkend tot niet-ontvankelijkverklaring van Promneftstroy c.s. in hun cassatieberoep, dan wel tot verwerping van het cassatieberoep, op de grond dat Promneftstroy c.s. geen cassatieberoep hebben ingesteld tegen de arresten in de zaak met zaaknummer 200.002.104/02. [verweerders] betogen met een beroep op art. 236 lid 1 Rv dat, aangezien de arresten in de zaak met nummer 200.002.104/02 in kracht van gewijsde zijn gegaan en, voor zover gewezen tussen Promneftstroy c.s. en [verweerders] , dezelfde beslissingen bevatten als in de zaak waarin het cassatieberoep is ingesteld, Promneftstroy c.s. geen belang hebben bij dat cassatieberoep. Hoewel de beide zaken in één tussen- en één eindarrest zijn beslist, zijn zij processueel zelfstandig gebleven. Gelet op de rechtszekerheid mag de procesinleiding dan niet aldus worden uitgelegd dat het beroep moet worden geacht mede betrekking te hebben op de arresten voor zover gewezen in de zaak met nummer 200.002.104/02, aldus [verweerders]
3.3.3Promneftstroy c.s. hebben aangevoerd, kort gezegd, dat sprake is geweest van een evidente vergissing. Daarbij wijzen zij erop dat de overwegingen en beslissingen in de beide zaken, voor zover betrekking hebbend op de partijen in cassatie, identiek zijn, dat de cassatiemiddelen en het gevorderde dan ook niet zijn beperkt tot de zaak met nummer 200.002.097/02, en dat daarvoor ook geen zinnige reden te bedenken valt, zodat er bij [verweerders] geen enkel misverstand over kan zijn ontstaan dat het cassatieberoep betrekking heeft op beide zaken.
3.4.1Bij beantwoording van de vraag tegen welke uitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld, komt het aan op hetgeen een verweerder dienaangaande redelijkerwijs heeft moeten begrijpen.
De partijen in dit cassatieberoep, enerzijds Promneftstroy c.s. en anderzijds [verweerders] , hebben in de twee zaken jegens elkaar identieke vorderingen ingesteld. Het hof heeft over de geschilpunten die in de cassatiemiddelen aan de orde worden gesteld, beslissingen gegeven in overwegingen die voor beide zaken gelden. In zijn eindarrest zijn deze beslissingen gemotiveerd in de rov. 4.8-4.75 onder het kopje “Inhoudelijke beoordeling in de zaken na verwijzing (200.002.097/02 en 200.002.104/02)” en in het dictum zijn de beslissingen tussen deze partijen gegeven onder het kopje “in de zaken 200.002.097/02 en 200.002.104/02 voor zover betreffend Promneftstroy c.s.”.
Nu voorts, afgezien van het ontbreken van het zaaknummer 200.002.104/02, in de procesinleiding geen enkele aanwijzing te vinden is voor de gedachte dat Promneftstroy c.s. beoogd zouden hebben het cassatieberoep te beperken tot de zaak met nummer 200.002.097/02, en zij daarvan slechts nadeel zouden ondervinden, kan er bij [verweerders] redelijkerwijs geen twijfel over hebben bestaan dat het ontbreken van het zaaknummer 200.002.104/02 in de procesinleiding op een vergissing berustte.
3.4.2Anders dan in de zaak die aan de orde was in HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7594, NJ 2011/602, waarin partijen in parallelle procedures tegengestelde hoedanigheden hadden en de beslissingen in de (afzonderlijke) arresten van het hof niet geheel gelijk waren (in de ene zaak was het vonnis van de kantonrechter vernietigd, terwijl het hoger beroep tegen dat vonnis in de andere, aan de Hoge Raad voorgelegde zaak was verworpen), kan, gelet op hetgeen hiervoor in 3.4.1 is overwogen, in het onderhavige geval redelijkerwijs geen onzekerheid hebben bestaan over de omvang van het cassatieberoep. De incidentele vordering zal dan ook worden afgewezen en de Hoge Raad zal verstaan dat het cassatieberoep mede betrekking heeft op de zaak met nummer 200.002.104/02.