ECLI:NL:HR:2011:BT7594

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02149
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping cassatieberoep wegens ontbreken belang door bindende kracht van parallelzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van [eiser] tegen de beslissing van het gerechtshof te Arnhem. Het hof had op 19 januari 2010 [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen, die gebaseerd waren op een kennelijk onredelijke ontslag uit de dienstbetrekking met de kerk. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep van [eiser] geen belang meer had, omdat in een parallelzaak tussen dezelfde partijen over dezelfde rechtsbetrekking onherroepelijk was beslist. Dit was in overeenstemming met artikel 236 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat bepaalt dat een eerdere beslissing bindende kracht heeft tussen partijen.

De kerk had zich op het standpunt gesteld dat [eiser] niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn cassatieberoep, omdat de parallelzaak dezelfde vraag behandelde en daarover al een definitieve uitspraak was gedaan. De Hoge Raad bevestigde dit standpunt en oordeelde dat de redenen die [eiser] aanvoerde om anders te oordelen, niet opgingen. De Hoge Raad benadrukte dat de processuele zelfstandigheid van beide zaken niet in het geding was, ondanks de nauwe samenhang en de gelijktijdige uitspraak.

De Hoge Raad verwierp het beroep van [eiser] en veroordeelde hem in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de kerk waren begroot op € 385,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en een aantal raadsheren, en werd openbaar uitgesproken door raadsheer J.C. van Oven.

Uitspraak

9 december 2011
Eerste Kamer
10/02149
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering,
t e g e n
1. DE CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERK TE ZEEWOLDE,
gevestigd te Zeewolde,
2. DE CLASSIS AMERSFOORT VAN DE CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND,
gevestigd te Nijkerk,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. G.C.W. van der Feltz.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de kerk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 217772 CV EXPL 03-9824 van de kantonrechter te Lelystad van 2 februari 2005;
b. de arresten in de zaak 104.001.028 van het gerechtshof te Arnhem van 24 juni 2008 en 19 januari 2010.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van 19 juni 2010 van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De kerk heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiser] mede door mr. L. van den Eshof, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 20 oktober 2011 op die conclusie gereageerd.
3. De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.1 Het cassatieberoep is gericht tegen het op 19 januari 2010 tussen partijen gewezen arrest van het gerechtshof te Arnhem met rolnummer 104.001.028. In dit arrest is [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen, die erop waren gebaseerd dat hij kennelijk onredelijk is ontslagen uit de dienstbetrekking die hij met de kerk had. Kort samengevat berustte de niet-ontvankelijkverklaring erop dat [eiser] niet de kerkelijke rechtsgang ten einde heeft doorlopen voordat tot hij zich tot de burgerlijke rechter wendde, zoals hij volgens het hof had behoren te doen.
3.2 De kerk heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser] niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep moet worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat eveneens op 19 januari 2010 tussen dezelfde partijen door hetzelfde gerechtshof een arrest is gewezen met rolnummer 104.001.033 (hierna: de parallelzaak). In dit arrest was dezelfde vraag aan de orde als in het thans in cassatie bestreden arrest. De rechtsoverwegingen 1.2-2.37 en 3.3.1-3.36 van het in de parallelzaak uitgesproken arrest zijn identiek aan die van het thans bestreden arrest; hetzelfde geldt voor het dictum. Tegen het in de parallelzaak uitgesproken arrest is geen cassatieberoep ingesteld; dit arrest is dus inmiddels in kracht van gewijsde gegaan.
3.3 Dit verweer slaagt. De omstandigheid dat de rechtsbetrekking die in het onderhavige arrest is beoordeeld, ook in geschil was in de parallelzaak, en dat daarover in die parallelzaak onherroepelijk is beslist, brengt ingevolge art. 236 lid 1 Rv. mee dat laatstgenoemde beslissing tussen partijen bindende kracht heeft. Daarom heeft [eiser] geen belang meer bij de beoordeling van het in de onderhavige zaak aangevoerde middel. De door [eiser] aangevoerde redenen om hierover anders te oordelen, gaan niet op. De omstandigheden dat tussen beide zaken een nauwe samenhang bestond, dat ter rolle een zogeheten rolvoeging heeft plaatsgevonden, en dat in beide zaken op dezelfde datum arrest is gewezen, doen niet af aan de processuele zelfstandigheid van beide zaken. Voorts kan, anders dan [eiser] heeft aangevoerd, niet worden aanvaard dat het cassatieberoep in de onderhavige zaak een cassatieberoep in de parallelzaak impliceert, nu in de cassatiedagvaarding uitsluitend beroep in de onderhavige zaak is aangezegd. Ten slotte brengt ook de omstandigheid dat [eiser], op de hiervoor in 3.1 vermelde grond, in de parallelzaak door het hof niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vorderingen, niet mee dat dit arrest geen bindende kracht tussen partijen heeft ten aanzien van de rechtsbetrekking die in de onderhavige zaak in geschil is. Het hof heeft immers in het arrest in de parallelzaak geoordeeld, kort samengevat, en wat daarvan overigens zij, dat over de rechtsbetrekking in geschil definitief is beslist door de kerkelijke rechter in eerste instantie. Daartegen kan volgens het hof niet bij de burgerlijke rechter worden opgekomen omdat niet eerst beroep is ingesteld bij de kerkelijke appelrechter.
3.4 Anders dan de kerk heeft aangevoerd, leidt de omstandigheid dat zij zich op goede gronden op het gezag van gewijsde van het arrest in de parallelzaak heeft beroepen, echter niet tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn beroep, maar tot verwerping daarvan (zie HR 9 juli 2010, LJN BM2337).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de kerk begroot op € 385,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 9 december 2011.