Uitspraak
gevestigd te Uden,
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
- i) [verweerster], geboren in 1966, werkte vanaf 1 februari 2012 voor Tzorg als hulp in de huishouding tegen een salaris van laatstelijk € 847,72 bruto per vier weken exclusief vakantietoeslag bij een arbeidsduur van 21 uur per week.
- ii) Eerder was [verweerster] vanaf 15 december 1997 tot 1 juli 2008 werkzaam geweest voor Stichting Flevohuis en vanaf 1 juli 2008 tot 1 februari 2012 voor Stichting Zorggroep Amsterdam-Oost.
- iii) [verweerster] heeft zich op 10 maart 2014 ziek gemeld.
- iv) Na verkregen toestemming van het UWV heeft Tzorg het dienstverband met [verweerster] opgezegd met ingang van 22 mei 2016 onder toekenning van een transitievergoeding van € 1.169,68.
1 juli 2015 gold voor het aannemen van opvolgend werkgeverschap in de zin van art. 7:668a lid 2 (oud) BW (de ketenregeling). Deze maatstaf houdt in dat “enerzijds de nieuwe overeenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist als de vorige overeenkomst, en anderzijds tussen de nieuwe werkgever en de vorige werkgever zodanige banden bestaan dat het door de laatste op grond van zijn ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever”. Zie HR 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2905, NJ 2018/126, rov. 3.8.4 in verbinding met rov. 3.8.1 (Constar).
4.Beslissing
12 oktober 2018.