In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 april 2017. De belanghebbende, die in hoger beroep was gegaan tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Gelderland, had beroep in cassatie ingesteld tegen de informatiebeschikkingen die aan hem waren gegeven. De belanghebbende werd vertegenwoordigd door advocaten M. Hendriks en J. Berns uit Nijmegen. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in.
De Hoge Raad beoordeelde de door de belanghebbende voorgestelde middelen, maar oordeelde dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad stelde vast dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing werd ook opgemerkt dat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest werd gewezen door vice-president R.J. Koopman en de overige raadsheren, en werd in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2018.