2.2.Het Hof heeft in navolging van partijen tot uitgangspunt genomen dat de infuuszakken een verpakkingsfunctie hebben en daarmee in beginsel voldoen aan de in artikel 80, aanhef en letter a, van de Wet opgenomen omschrijving van het begrip ‘verpakkingen’.
2.3.1.Het Hof heeft geoordeeld dat de infuuszakken niet onder de in artikel 80, letter a, onder 1o, laatste zinsdeel, van de Wet opgenomen uitzondering vallen aangezien de infuuszakken niet zijn bestemd om tezamen met de infuusoplossing te worden gebruikt, verbruikt of verwijderd. De infuusoplossing wordt door toediening aan de patiënt verbruikt, terwijl de infuuszak, die vooral een beschermings- en transportfunctie ten behoeve van de infuusoplossing heeft, voor die functies wordt gebruikt en vervolgens wordt verwijderd, aldus het Hof. In dit verband heeft het Hof verworpen het standpunt van belanghebbende dat de in artikel 80, letter a, onder 1o, laatste zinsdeel, van de Wet gebruikte zinsnede “gebruikt, verbruikt of verwijderd” moet worden gelezen als “gebruikt, verbruikt en/of verwijderd”. Het Hof heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat bij de totstandkoming van het Belastingplan 2009 in het kader van de invoering van de delegatiebepaling van artikel 80, aanhef en letter a, onder 4o, van de Wet aandacht is geweest voor de gevolgen van de heffing van de verpakkingenbelasting ter zake van infuuszakken (vgl. Kamerstukken II 2008/09, 31 704, nr. 38, blz. 5 en Kamerstukken II 2008/09, 31 704, nr. 76, blz. 29). Het Hof heeft daaruit afgeleid dat de wetgever ervan is uitgegaan dat infuuszakken buiten het bereik van de uitzondering van artikel 80, letter a, onder 1o, van de Wet vallen.
2.3.2.Middel I richt zich met rechts- en motiveringsklachten tegen de hiervoor in 2.3.1 weergegeven oordelen. Het middel betoogt in dit verband dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat de wetgever heeft bedoeld infuuszakken als de onderhavige buiten het bereik van de in artikel 80, letter a, onder 1o, laatste zinsdeel, van de Wet opgenomen uitzondering te doen vallen, en dat het Hof ten onrechte dan wel op ontoereikende gronden is voorbijgegaan aan het standpunt van belanghebbende dat een infuuszak evenals de infuusoplossing wordt ‘verbruikt’ aangezien na het gebruik van een infuuszak hergebruik ervan onmogelijk is. Ten slotte herhaalt het middel, onder verwijzing naar Richtlijn 94/62/EG van 20 december 1994 (hierna: de Verpakkingenrichtlijn) en de ingevolge Richtlijn 2013/2/EU van 7 februari 2013 gewijzigde bijlage I van de Verpakkingenrichtlijn (hierna: Bijlage I), het in hoger beroep ingenomen standpunt dat de in artikel 80, letter a, onder 1o, laatste zinsdeel, van de Wet gebruikte zinsnede “gebruikt, verbruikt of verwijderd” moet worden gelezen als “gebruikt, verbruikt en/of verwijderd”.
2.3.3.Bij de behandeling van het middel wordt vooropgesteld dat artikel 80, letter a, onder 1o, van de Wet moet worden uitgelegd in overeenstemming met de Verpakkingenrichtlijn (zie HR 11 augustus 2017, nr. 16/01603, ECLI:NL:HR:2017:1607, rechtsoverweging 2.2.3). 2.3.4.Het begrip verpakking in de Verpakkingenrichtlijn moet ruim worden uitgelegd (zie HvJ 29 april 2004, Plato Plastik Robert Frank, C‑341/01, EU:C:2004:254, punten 56 en 57, en HvJ 10 november 2016, Eco-Emballages SA, C‑313/15 en C‑530/15, ECLI:EU:C:2016:859, hierna: het arrest Eco-Emballages, punt 24).
Om een artikel uit te zonderen van het begrip verpakking is volgens het in artikel 3, punt 1, derde alinea, onder i, van de Verpakkingenrichtlijn omschreven negatieve criterium niet alleen vereist dat het artikel integraal deel uitmaakt van een product, maar ook dat het artikel nodig is om dat product tijdens zijn levensduur te bevatten, te ondersteunen of te bewaren en dat alle elementen zijn bedoeld om samen gebruikt, verbruikt of verwijderd te worden. Wanneer een product met een verpakkingsfunctie integraal deel uitmaakt van een ander product, dan nog geldt dat de beide elementen moeten zijn bedoeld om samen verbruikt of verwijderd te worden, en dat zodra het product zonder verpakkingsfunctie is opgebruikt, niet het element dat mede een verpakkingsfunctie heeft, overblijft om te worden weggeworpen (vgl. het arrest Eco-Emballages, punt 35).
2.3.5.Het Hof heeft – in cassatie onbestreden - vastgesteld dat, nadat de infuusoplossing is verbruikt, de infuuszak overblijft en moet worden weggeworpen. De omstandigheid dat een infuuszak na (gedeeltelijk) verbruik van de infuusoplossing niet meer geschikt is om te worden hergebruikt, betekent niet dat de infuuszak is ‘verbruikt’ in de hiervoor in 2.3.4 bedoelde zin. Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.4 is overwogen, getuigt het oordeel van het Hof dat de infuuszakken niet vallen onder de uitzondering vermeld in artikel 80, letter a, onder 1o, van de Wet, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst.
Middel I faalt.
2.4.1.Het Hof heeft verworpen het standpunt van belanghebbende dat de infuuszakken moeten worden beschouwd als injectiespuiten, bedoeld in artikel 32, lid 3, letter b, van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (tekst van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012; hierna: de Uitvoeringsregeling) en daarom op grond van artikel 80, aanhef en letter a, onder 4o, van de Wet niet als verpakking moeten worden beschouwd in de zin van de verpakkingenbelasting. Het Hof heeft daaraan ten grondslag gelegd het oordeel dat naar algemeen spraakgebruik niet kan worden gezegd dat onder injectiespuiten ook infuuszakken dienen te worden begrepen, en voorts dat, gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 80, letter a, onder 4o, van de Wet en het daaraan uitvoering gevende artikel 32, lid 3, van de Uitvoeringsregeling moet worden aangenomen dat de Minister met de vermelding van injectiespuiten op de in laatstgenoemde bepaling opgenomen lijst niet ook het oog heeft gehad op infuuszakken.
2.4.2.Middel II is gericht tegen de hiervoor in 2.4.1 weergegeven oordelen. Volgens het middel mocht het Hof bij de uitleg van het begrip injectiespuit in artikel 32, lid 3, letter b, van de Uitvoeringsregeling niet uitgaan van het algemene spraakgebruik, maar had het Hof dit begrip moeten uitleggen aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Bij toepassing van die laatste maatstaf zijn de oordelen van het Hof zonder een nadere motivering onbegrijpelijk, aangezien er materieel geen enkel verschil bestaat tussen een infuuszak en een injectiespuit, aldus middel II.
2.4.3.Middel II faalt. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de Minister in afwijking van het algemene spraakgebruik heeft bedoeld onder injectiespuiten in de zin van artikel 32, lid 3, letter b, van de Uitvoeringsregeling tevens te verstaan infuuszakken. De hiervoor in 2.4.1 weergegeven oordelen van het Hof geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Zij zijn ook niet onvoldoende gemotiveerd.