ECLI:NL:HR:2018:1105

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
17/05812
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep in belastingzaak met betrekking tot WOZ-beschikking en OZB-aanslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Overijssel. De zaak betreft een WOZ-beschikking en een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) van de gemeente Tubbergen voor het jaar 2016. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Rechtbank verklaarde het beroep kennelijk niet-ontvankelijk omdat de belanghebbende niet tijdig een uittreksel uit het handelsregister had overgelegd. De Rechtbank ging er ten onrechte vanuit dat de belanghebbende niet de juiste persoon was om beroep in te stellen.

De Hoge Raad oordeelde dat de onjuiste rechtsmiddelverwijzing door de Rechtbank een grond vormt om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De belanghebbende had niet kunnen weten dat de mededeling over de ontvankelijkheid onjuist was. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ontvankelijk en oordeelde dat de Rechtbank de belanghebbende ten onrechte als niet-ontvankelijk had aangemerkt.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het verzet van de belanghebbende gegrond. De zaak werd terugverwezen naar de Rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1002 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en het griffierecht van € 124 werd aan de belanghebbende teruggegeven.

Uitspraak

6 juli 2018
nr. 17/05812
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[A]te
[Q](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Overijsselvan 4 augustus 2017, nr. AWB 17/408, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 23 mei 2017, betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Tubbergen voor het jaar 2016 (hierna: de WOZ-beschikking en de aanslag OZB) betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van de Rechtbank op verzet is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.2.
De WOZ-beschikking en de aanslag OZB zijn op naam van belanghebbende gesteld. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft hij als postadres opgegeven: “[X], [a-straat 1], [Z]”.
2.3.
De Heffingsambtenaar heeft de uitspraak op bezwaar geadresseerd aan het door belanghebbende opgegeven postadres.
2.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
2.5.
De Rechtbank is er naar aanleiding van de adressering van de uitspraak op bezwaar vanuit gegaan dat [X] de belanghebbende van de WOZ‑beschikking en de aanslag OZB is en heeft bij brief van 13 februari 2017 verzocht om een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat belanghebbende bevoegd is om namens [X] beroep in te stellen.
2.6.
Belanghebbende heeft niet op deze brief gereageerd. De Rechtbank heeft het beroep met toepassing van artikel 8:54 Awb kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
2.7.
In verzet heeft belanghebbende alsnog een uittreksel uit het handelsregister overgelegd. Daaruit blijkt dat [X] een eenmanszaak is van belanghebbende.
2.8.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet tijdig een uittreksel uit het handelsregister aan de Rechtbank heeft doen toekomen. De termijnoverschrijding is naar het oordeel van de Rechtbank niet verschoonbaar. De Rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard. Onder de uitspraak van de Rechtbank staat vermeld: “Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.”

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep

3.1.
Het beroepschrift in cassatie is niet ontvangen binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in dit geval eindigde op 15 september 2017.
3.2.
De hiervoor in onderdeel 2.8 weergegeven rechtsmiddelverwijzing is onjuist.
3.3.
Het ligt op de weg van het bestuursorgaan en van de rechter om duidelijkheid te (doen) verschaffen omtrent de tegen een genomen besluit of gedane uitspraak openstaande rechtsmiddelen. De gevolgen van het ontbreken van die duidelijkheid mogen in beginsel niet voor rekening van de belanghebbende komen (vgl. HR 19 maart 2010, nr. 08/00958, ECLI:NL:HR:2010:BL7954, BNB 2010/240).
Een onjuiste rechtsmiddelverwijzing is daarom in de regel grond om overschrijding van de voor het rechtsmiddel geldende termijn als verschoonbaar te beschouwen, als voorzien in artikel 6:11 Awb. Behoudens het geval waarin redelijkerwijs kan worden verondersteld dat de belanghebbende langs andere weg van die termijn op de hoogte was geraakt (vgl. HR 2 oktober 2015, nr. 14/06024, ECLI:NL:HR:2015:2898, BNB 2015/218), behoort na een onjuiste rechtsmiddelverwijzing niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding achterwege te blijven.
3.4.
De stukken van het geding geven geen aanleiding om aan te nemen dat belanghebbende bij kennisneming van de bestreden uitspraak kon weten dat de hiervoor in onderdeel 2.8 weergegeven mededeling onjuist is en tegen die uitspraak beroep in cassatie openstaat. De Hoge Raad acht het beroep in cassatie ontvankelijk.

4.Beoordeling van de klacht

4.1.
De klacht die zich richt tegen het in 2.8 vermelde oordeel van de Rechtbank slaagt.
4.2.
De Rechtbank heeft [X] ten onrechte als de belanghebbende aangemerkt. Het door belanghebbende overgelegde uittreksel uit het handelsregister bevestigt dat [X] de handelsnaam is van de eenmanszaak van belanghebbende. Het niet voldoen aan het verzoek om overlegging van een uittreksel uit het handelsregister kon daarom geen grond zijn voor het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat de uitspraak van de Rechtbank op het verzet niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het verzet is gegrond.

5.Proceskosten

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op verzet,
verklaart het verzet tegen de uitspraak van de Rechtbank van 23 mei 2017 gegrond,
verstaat dat die uitspraak vervalt en dat de Rechtbank het onderzoek moet voortzetten in de stand waarin het zich bevond,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen aan belanghebbende vergoedt het ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht ten bedrage van € 124, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1002 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2018.
Van het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 501 wordt door de griffier van de Hoge Raad een bedrag van € 377 aan belanghebbende teruggegeven, omdat het verschuldigde griffierecht in het geval van belanghebbende € 124 bedraagt.