In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op 6 juli 2017 was gewezen in hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting over het boekjaar van 1 december 2001 tot en met 31 augustus 2002. De belanghebbende, [X] B.V., heeft verschillende middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna de belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen aanleiding geven tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Het arrest is uitgesproken door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Cichowski, op 26 januari 2018.