ECLI:NL:RBNNE:2018:2702

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
18/830268-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking van een minderjarige aan het toezicht van Jeugdbescherming Noord na spoeduithuisplaatsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die haar dochter onttrok aan het toezicht van Jeugdbescherming Noord. De verdachte had ervoor gezorgd dat haar partner met haar dochter op de vlucht ging, nadat de kinderrechter een spoeduithuisplaatsing had uitgesproken. De verdachte heeft vervolgens in strijd met de waarheid tegen de politie verklaard dat zij niet wist waar haar dochter was en heeft geweigerd het telefoonnummer van haar dochter aan de politie te geven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de beslissing van de kinderrechter tot uithuisplaatsing van haar dochter heeft gefrustreerd, wat niet in het belang van haar dochter was.

Tijdens de rechtszitting op 8 mei 2018 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, mr. H.W. de Jong. De officier van justitie eiste veroordeling voor het ten laste gelegde, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank constateerde dat er sprake was van een kennelijke verschrijving in de tenlastelegging met betrekking tot het geboortejaar van de minderjarige, maar oordeelde dat de verdachte hierdoor niet in haar verdediging was geschaad. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen, maar achtte de overige tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank overwoog dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van noodweerexces of psychische overmacht, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een van buiten komende drang. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf op van 40 uren, met een proeftijd van twee jaar, en bepaalde dat vervangende hechtenis zou worden toegepast indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/830268-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 mei 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.W. de Jong, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in de periode van 15 mei 2017 tot en met 16 mei 2017, te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2015) heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat desbevoegd over die minderjarige uitoefende, te weten Jeugdbescherming Noord en/of
(vervolgens) die [slachtoffer] die onttrokken is aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefent, heeft verborgen of aan de nasporing van ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken,
immers heeft zij, verdachte en/of met diens mededader(s):
- verzocht om die [slachtoffer] op te halen en/of in de auto mee te nemen en/of (aldus) met die [slachtoffer] te vluchten en/of
- ( in strijd met de waarheid) tegen de politie gezegd dat zij, verdachte, niet wist waar die [slachtoffer] verbleef en/of
- geweigerd om het telefoonnummer van die [slachtoffer] aan de politie bekend te maken, terwijl die [slachtoffer] met een door de kinderrechter verstrekte
machtiging (per direct) uit huis was geplaatst en/of die [slachtoffer] werd gezocht door justitie en/of politie om voornoemde machtiging ten uitvoer te leggen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op het moment dat zij WhatsApp-berichten naar haar partner stuurde, niet op de hoogte was van de uithuisplaatsing van [slachtoffer]. Daarnaast was verdachte niet op de hoogte van de verblijfplaats en had zij het idee dat de informatie die zij had, achterhaald was. Gelet op het korte tijdsbestek tussen het vragen naar het telefoonnummer van [slachtoffer], het weigeren hiervan en de aanhouding van verdachte kan niet worden gezegd dat verdachte een beslissende handeling heeft verricht om de minderjarige te onttrekken dan wel verborgen te houden. Gelet op de aanhouding van verdachte is de ten laste gelegde periode niet correct. Er is geen sprake van medeplegen, aangezien er geen nauwe en bewuste samenwerking was tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1], dan wel medeverdachte [medeverdachte 2]. Het is nooit de intentie van verdachte geweest om te handelen op de manier zoals gehandeld is. Bij dupliek heeft de raadsvrouw aangevoerd dat in de tenlastelegging het verkeerde geboortejaar van de minderjarige is opgenomen. Hierdoor blijft het de vraag over welke minderjarige het in deze zaak gaat. De officier van justitie had de tenlastelegging op dit punt moeten wijzigen. Nu dit niet is gebeurd, moet dit leiden tot vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
Overwegingen rechtbank
Kennelijke verschrijving
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat in de tenlastelegging een verkeerd geboortejaar van de minderjarige is opgenomen, waardoor onduidelijk is over welke minderjarige het gaat. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie deze fout ter terechtzitting heeft opgemerkt en heeft aangegeven dat, waar in de tenlastelegging 2015 is opgenomen, 2005 wordt bedoeld.
Het ligt op de weg van de rechter om in de tekst van een tenlastelegging voorkomende misslagen te verbeteren, mits de verdachte daardoor in zijn verdediging niet wordt geschaad. Zo een verbetering is niet een wijziging van de tenlastelegging in de zin van artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, maar slechts een vaststelling van de juiste inhoud van de tenlastelegging waarvoor geen medewerking van het openbaar ministerie of van de verdachte is vereist (vgl. HR 30 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3662, NJ 2009/494 en HR 30 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:105).
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een kennelijke verschrijving. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit zowel het dossier als ter terechtzitting is gebleken dat het verdachte duidelijk was dat het ten laste gelegde ziet op haar dochter. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door deze verbetering niet in haar verdediging is geschaad.
Medeplegen
De rechtbank is, met de raadsvrouw, van oordeel dat het medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank overweegt hiertoe dat in de tenlastelegging enkel handelingen zijn opgenomen die, blijkens het dossier, door verdachte zijn begaan. Hierdoor is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De rechtbank spreekt verdachte derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
Voor het overige komt de rechtbank tot een bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 15 mei 2017, opgenomen op pagina 14 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017124782 d.d. 21 juli 2017, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Op 15 mei 2017 waren wij, verbalisanten betrokken bij een casus aan de [straatnaam] te Groningen. Aldaar zouden wij bureau Jeugdzorg ondersteunen met een spoed uit huisplaatsing van [slachtoffer], geboren [geboortedatum] 2005. De rechter had voor dit meisje een rechterlijke machtiging afgegeven om haar uit huis te laten plaatsen. Nadat wij de deur hadden geforceerd troffen wij in de woonkamer van de woning aan, [verdachte], hierna te noemen als verdachte. De verdachte is tevens de moeder van [slachtoffer]. De medewerkers van bureau jeugdzorg hebben haar duidelijk weten te maken waarvoor zij in de woning waren samen met de politie. De medewerkers van bureau jeugdzorg hebben geprobeerd de verblijfplaats van [slachtoffer] te achterhalen maar de verdachte beweerde dat zij niet wist waar haar dochter zich op dit moment bevond. Ik, verbalisant heb de verdachte vervolgens gevraagd om het telefoonnummer van [slachtoffer]. Ik, verbalisant hoorde dat de verdachte tegen mij begon te schreeuwen dat zij dit niet wilde. Omdat de verdachte op geen enkele manier haar medewerking heeft verleend om achter de verblijfplaats van [slachtoffer] te komen maar juist alles in werking heeft gesteld om de politie zowel als bureau jeugdzorg te dwarsbomen maakte dat wij, verbalisanten de verdachte hebben aangehouden.
2. Een geschrift, inhoudende een beschikking van Rechtbank Noord-Nederland betreffende een spoeduithuisplaatsing d.d. 15 mei 2017, opgenomen op pagina 70 van voornoemd dossier.

beschikking spoeduithuisplaatsing

in de zaak van
Jeugdbescherming Noord Groningen, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI), gevestigd te Groningen.
betreffende
[slachtoffer],geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats], hierna te noemen [slachtoffer].

De beoordeling

De kinderrechter:
verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [slachtoffer] in een gezinshuis, met ingang van 15 mei 2017, voor de duur van vier weken en houdt de beslissing voor het overige aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.R. Bosker, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2017.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 juni 2017, opgenomen op pagina 75 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Tijdens het verhoor verklaarde betrokkene [medeverdachte 1], ten tijde van het onttrekken aan het gezag, een aantal WhatsApp berichten te hebben ontvangen en verstuurd van/aan haar vrouw, [verdachte]. In deze berichten zou gesproken zijn over het weghouden van [slachtoffer] bij het bevoegd gezag. Het initiatief tot het weghouden zou volgens betrokkene [medeverdachte 1] bij haar vrouw, betrokkene [verdachte] hebben gelegen.
Bijlage, pagina 76-77, betreffende een Whatsapp gesprek, inhoudende:
[naam] en politie aan de deur! [medeverdachte 2] bellen!
[slachtoffer] is op aldiveld
Halen! Naar Ikea vluchten!
Doe ik
Wel vluchten naar Ikea
Zeggen dat [slachtoffer] niemand mag opnemen
4. Een geschrift, inhoudende een aanvullende verklaring van verdachte d.d. 7 juni 2017, opgenomen op pagina 29 van voornoemd dossier:
Maandag 15 mei 2017
16.3
uur
Ik nam WhatsApp contact op met mijn partner [medeverdachte 1]. In mijn WhatsApp, geciteerd: “Rustig blijven hoor. Wel vluchten naar Ikea". [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] in de Aldi gevonden.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 17 mei 2017, opgenomen op pagina 49 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:
A: Maandag middag kreeg ik van [verdachte] een aantal appjes dat [naam] en de politie voor de deur stonden. Ik zei dat [slachtoffer] op het Aldiveld aan het spelen was met klasgenootjes. [verdachte] vroeg mij [slachtoffer] te gaan halen en naar de Ikea te gaan en daar [medeverdachte 2] onze ouderhulp te bellen. Dat heb ik gedaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 15 mei 2017, te Groningen, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2005, heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat desbevoegd over die minderjarige uitoefende, te weten Jeugdbescherming Noord en vervolgens die [slachtoffer] die onttrokken is aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefent, aan de nasporing van ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken, immers heeft zij, verdachte:
- verzocht om die [slachtoffer] op te halen en met die [slachtoffer] te vluchten en
- in strijd met de waarheid tegen de politie gezegd dat zij, verdachte, niet wist waar die [slachtoffer] verbleef en
- geweigerd om het telefoonnummer van die [slachtoffer] aan de politie bekend te maken, terwijl die [slachtoffer] met een door de kinderrechter verstrekte
machtiging per direct uit huis was geplaatst en die [slachtoffer] werd gezocht door justitie en/of politie om voornoemde machtiging ten uitvoer te leggen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
De voortgezette handeling van onttrekking van een minderjarige aan het bevoegd opzicht en
het aan de nasporing van de ambtenaren van justitie/politie onttrekken van een minderjarige die onttrokken is aan het bevoegde opzicht.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting een beroep op noodweerexces gedaan. Hierbij heeft zij aangevoerd dat uit alles blijkt dat verdachte een hevige gemoedsbeweging onderging en van daaruit heeft gehandeld. De raadsvrouw heeft verwezen naar de NIFP-rapportage en de verklaring van verdachte bij de politie. Ook de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte niet tot bedaren gebracht kon worden en dat zij zich volledig in haar eigen wereld bevond. Anderzijds heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het handelen van verdachte niet gerechtvaardigd is. Hij heeft aangevoerd dat hij wil aannemen dat het voor verdachte emotioneel is geweest, maar dat uit het dossier rationele handelingen van verdachte kunnen worden afgeleid. Hierbij verwijst de officier van justitie naar het WhatsApp-contact van verdachte met de medeverdachte [medeverdachte 1]. Dit wijst er op dat verdachte handelde zonder dat er sprake was van psychische overmacht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep van de raadsvrouw op noodweerexces en zij heeft dit verweer, gelet op de onderbouwing, geïnterpreteerd als een beroep op psychische overmacht.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Daarnaast kan onder omstandigheden het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend, in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet blijkt dat er sprake is van een van buiten komende drang. Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat zij, toen zij door het kijkgaatje in de deur keek, werd overvallen door een posttraumatische stressstoornis vanuit haar jeugd. Naast de voor de deur staande politie en de voogd, zag zij hier ook haar overleden moeder en had zij het idee dat zij zelf opgehaald werd. De rechtbank begrijpt dat de situatie erg ingrijpend is geweest voor verdachte. De rechtbank ziet echter geen grond om aan te nemen dat verdachte geen weerstand kon bieden aan een van buiten komende drang, waardoor zij haar dochter heeft onttrokken aan het bevoegde opzicht, alsmede aan de nasporing van politie heeft onttrokken. Uit het dossier blijkt immers dat verdachte, wanneer de politie en de voogd voor de deur staan, aan haar partner WhatsApp-berichten verstuurt waarin zij aangeeft dat haar partner met [slachtoffer] moet vluchten. De rechtbank is van oordeel dat deze berichten wijzen op een rationeel besluit dat verdachte heeft genomen. Vervolgens heeft verdachte niet aan de politie verteld waar haar dochter was en heeft zij geen informatie aan de politie willen geven.
Alles afwegend wordt het beroep op psychische overmacht verworpen omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw bepleit een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft haar dochter onttrokken aan het toezicht van Jeugdbescherming Noord door, nadat de kinderrechter een spoeduithuisplaatsing had uitgesproken, ervoor te zorgen dat haar partner met haar dochter op de vlucht ging. Vervolgens heeft verdachte haar dochter aan de nasporing van justitie en/of de politie onttrokken door in strijd met de waarheid tegen de politie te zeggen dat zij niet wist waar haar dochter was en door niet het telefoonnummer van haar dochter aan de politie te geven. Verdachte heeft hierbij willens en wetens de beslissing van de kinderrechter tot uithuisplaatsing van haar dochter gefrustreerd; zij heeft daarmee niet gehandeld in het belang van haar dochter.
De rechtbank kan begrijpen dat de situatie, onder meer vanwege de al bestaande zorgelijke situatie rondom [slachtoffer], zeer ingrijpend en emotioneel is geweest voor verdachte en dat de aanwezigheid van de politie bij de woning ertoe heeft bijgedragen dat zij op een verkeerde manier heeft gehandeld. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met deze omstandigheden en voorts met het feit dat de onttrekking van haar dochter aan het gezag kort heeft geduurd.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de 'Richtlijn voor strafvordering onttrekking minderjarige aan wettig gezag' en heeft daarbij als uitgangspunt een werkstraf genomen. Ten aanzien van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte geen justitiële documentatie heeft.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke werkstraf op zijn plaats.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 56, 279 en 280 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, voor de duur van 40 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. K. Post en mr. H.J. Schuth, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 mei 2018.