Uitspraak
wonende in [woonplaats],
gevestigd in [vestigingsplaats],
1.Het geding
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
29 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [verzoekster] tegen [verweerster]. De zaak betreft een vordering van een werkgever jegens een werknemer wegens onregelmatigheden, waarbij artikel 7A:1615da BW van Aruba van toepassing is, vergelijkbaar met artikel 7:661 BW van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een arrest van 31 oktober 2014 en een arrest van 15 april 2016, waarin de rechterswisseling na mondelinge behandeling aan de orde kwam.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door [verzoekster] zijn aangevoerd in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft het beroep van [verzoekster] verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 2.672,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek, die de uitspraak heeft geleid.