In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 juni 2016, nr. 16/00062. Dit hoger beroep was ingediend door de Inspecteur tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 15/2556) betreffende de opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 aan de belanghebbende. De Staatssecretaris heeft een middel voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de belanghebbende een verweerschrift heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat er geen verdere motivering nodig is voor de beslissing.
Daarnaast heeft de Hoge Raad in de beslissing aangegeven dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 2 juni 2017 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren. Van de Staatssecretaris van Financiën is een griffierecht geheven van € 503.