ECLI:NL:HR:2017:967

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
15/01787
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over smaad en laster door verspreiding van brieven aan Amerikaanse autoriteiten met betrekking tot kunstsmokkel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarin de verdachte is beschuldigd van smaad en laster door het verspreiden van brieven aan de Amerikaanse ambassadeur en de minister van buitenlandse zaken van de VS. De Hoge Raad behandelt de klachtvereisten en de vraag of het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. De verdachte heeft brieven verspreid waarin hij beschuldigingen uitte tegen [A] Advocaten en [betrokkene 1], met als doel deze beschuldigingen onder de aandacht van het publiek te brengen. De Hoge Raad herhaalt eerdere overwegingen over het klachtvereiste en oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de wens tot vervolging aanwezig was bij de klagers. Echter, de Hoge Raad vernietigt de bewezenverklaring van de laster in verband met de brieven aan de Amerikaanse autoriteiten, omdat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verdachte met het kennelijke doel heeft gehandeld om aan de in die brieven vermelde feiten ruchtbaarheid te geven. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

30 mei 2017
Strafkamer
nr. S 15/01787
SG/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 april 2015, nummer 23/004380-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P. Scholte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsmiddelen

2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode vanaf 25 maart 2006 tot en met 16 juli 2010 te Amsterdam telkens opzettelijk, door middel van verspreiding van (een) geschrift(en), de eer en/of de goede naam van [A] Advocaten en/of [betrokkene 1] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte telkens met voormeld doel (een) geschrift(en), verspreid, te weten:
1. een brief van 15 mei 2006 aan [betrokkene 2] en/of
2. een brief d.d. 12/11/2006 aan Anne Frank Foundation en/of
3. een brief d.d. 1 september 2009 aan [betrokkene 3] en/of
4. een brief d.d. 17 oktober 2009 aan [betrokkene 4] en/of
5. een brief d.d. 7/16/2010 aan de stichting persvrijheidsfonds en/of
6. een brief d.d. 20 februari 2008 aan [betrokkene 5] en/of
7. een brief d.d. 30 juni 2006 aan [betrokkene 6] ,
inhoudende
1. "however benefiting from Nazi occupation directly or indirectly should and does impact the reputation of such firms"
en/of
2. "I strongly feel, that until Senator [betrokkene 1] and his brothers accept to see the correlation of their public and professional career and their status in society on the one hand and the actions of their father (warprofiteering and collaboration) on the other, excommunication, in the most literal way should be imposed on them, wherever possible."
en/of
"Therefore it is obvious and crystal-clear that no (single) official representative of the most powerful symbol of Dutch collaboration and nazi atrocities in the Netherlands should in no way be connected to, - in any shape or form - any law firm - or their individual associates - which has at least a 'stained' history, thus giving their stamp of approval to collaboration directly or indirectly (third parties and profiteers) with the worst crime in history."
en/of
3. "I emphasize the word ex, because [betrokkene 1] decided only a few months ago to resign as a senator, after he was convicted of smuggling a painting by Rembrandt (as appointed Senator) from the USA through Switzerland into the Netherlands"
en/of
" [A] Lawyers by accepting the request from and to offer their services to Khan makes them "in facto" aids to terrorism"
en/of
4. "The firm has a tendency and tradition to work with anti democratic individuals and states, by preference enemies of the United States"
en/of
"Interestingly enough the current ex-senator
[betrokkene 1] had to resign after smuggling a 'Rembrandt' from the US trough Switzerland into the Netherlands"
en/of
"It is therefore not to be understood why [A] Lawyers is placed on the consulate's website http://amsterdam.usconsulate.gov/legal assistance3.html under the link 'HELPFUL INFORMATION' is mentioned as a convenience to United States Citizens in the Netherlands as a possible candidate for legal services, although the consulate explicitly states that being on the list is not an endorsement by the consulate, however I am sure that the Bin Laden office would nog be able tot make the list, neither would Fidel Castro, who is actually a lawyer. And it is definitely not a service for patriotic American business of individuals finding out that they are hiring a willing and loyal aid and supporter to an ultra super terrorist"
en/of
5. "De familie [...] heeft door middel van intimidatie en onder dreiging van een schade van
Eur 100.000,-- de redactie van 'kleintje muurkrant' gedwongen zichzelf te muilkorven en de historische feiten van de website te verwijderen, ik heb hierover ruime correspondentie met de redactie gevoerd".
en/of
"Ik neem aan dat de objectiviteit van uw organisatie niet beïnvloed wordt door het feit dat [betrokkene 7] secretaris van het bestuur, getrouwd is met een van de advocaten [A] die de zoon is over wie de kwestie van de Nazi collaboratie betrekking heeft"
terwijl hij, verdachte, wist, dat dit/deze tenlastegelegde feit(en) in strijd met de waarheid was/waren;
(artikel 262/261 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 26 maart 2006 tot en met 16 juli 2010 te Amsterdam (telkens) opzettelijk, door middel van verspreiding van (een) geschrift(en), de eer en/of de goede naam van de overleden [betrokkene 8] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel (telkens) (een) geschrift(en) verspreid, te weten onder meer;
1. een brief van 15 mei 2006 aan [betrokkene 2] en/of
2. een brief van 12/11/2006 aan de Anne Frank Foundation en/of
3. een brief van 25 februari 2008 aan [betrokkene 9] en/of
4. een brief van 1 september 2009 aan [betrokkene 3] en/of
5. een brief van 17 oktober 2009 aan [betrokkene 4] en/of
6. een brief d.d. 20 februari 2008 aan [betrokkene 5] en/of
7. een brief d.d. 30 juni 2006 aan [betrokkene 6]
inhoudende onder meer:
1. "It is therefore an extremely unpleasant idea that a young lawyer, in this case, the father of [betrokkene 1] established - and therefore willingly accepting and agreeing to occupation directives and regulations instead of -his law firm in 1942 at the high point of Nazi-German 'succes' in Holland and Europe.
In the research and files of the NIOD (Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie- Dutch wartime Institute-), no exonerating reports, letters etc. were found which could clear the name of the father of [betrokkene 1] "
en/of
2. "I strongly feel, that until senator [betrokkene 1] and his brothers accept to see the correlation of their public and professional career and their status in society on the one hand and the actions of their father (warprofiteering and collaboration) on the other..."
en/of
"The collaborating father continued on with his carreer"
en/of
"On the contrary, he had acted in a manner which was collaborationist which had led to the institutionalization of that evil system"
en/of
3. "Their father and patriarch of the company collaborated with the Nazi's. After WW II, he had no problem to continue working with Nazi's. For example: Dr.ing.Fritz Arthur Mucke, high ranking purchaser for the "Reichsmininsterium für die Besetzten Ostgebiete" (Reich ministry for "purchasing" arts and other possessions in the occupied East Area's) was charged by the Dutch government for illegally acquiring art belonging to victims of the Nazi's and simultaneously enriching himself, he selected out of at that time only non-Jewish available lawyers [betrokkene 1] (his Jewish collegues were extipated, while he kept on working during three years under Nazi Law) as his representative"
en/of
4. "The collaborating father continued on with his career (law firm [A] Advocaten)"
en/of
Just like their father and patriarch of the company, collaborated with the Nazi's. After WWII he had no problem to continue working with Nazi's. For example: Dr.ing. Fritz Arthur Mucke, high ranking purchaser for the "Reichsministerium für die besetzten Ostgebiete" (Reich ministry for "purchasing" aft and other possessions in the occupied East Area's) was charged by the Dutch government for illegally acquiring art belonging to victims of the nazi's and simultaneously enriching himself, he selected out of the at that time only non-Jewish available lawyers [betrokkene 1] (his Jewish collegues were extirpated, while he kept on working during three years under Nazi Law) as his representative..........he had enjoyed fully the fruits of his conduct during and after the war"
en/of
5. "Just like their father and patriarch of the company collaborated with the Nazi's. After WW II, he had no problem to continue working with Nazi's"
(artikel 271 van het Wetboek van Strafrecht)."
2.2.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 11 april 2014 heeft het Hof blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit het volgende overwogen en beslist:
"Het onder 2 ten laste gelegde feit bevat bestanddelen van de artikelen 261 jo 270 en 271 Sr. Deze bestanddelen zijn op zodanige wijze gemixt dat niet meer duidelijk is op welk strafbaar feit het openbaar ministerie doelt. Dat brengt mee dat sprake is van een "obscuur libel", zodat de dagvaarding met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde nietig is. Het enkele feit dat onderaan de tenlastelegging naar artikel 271 Sr wordt verwezen maakt dat niet anders."
2.3.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode vanaf 1 september 2009 tot en met 16 juli 2010 te Amsterdam telkens opzettelijk, door middel van verspreiding van een geschrift, de eer en/of de goede naam van [A] Advocaten en/of [betrokkene 1] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte telkens met voormeld doel een geschrift, verspreid, te weten:
3. een brief d.d. 1 september 2009 aan [betrokkene 3] en
4. een brief d.d. 17 oktober 2009 aan [betrokkene 4] en
5. een brief d.d. 16/7/2010 aan de stichting persvrijheidsfonds,
inhoudende
3.
"I emphasize the word ex, because [betrokkene 1] decided only a few months ago to resign as a senator, after he was convicted of smuggling a painting by Rembrandt (as appointed Senator) from the USA through Switzerland into the Netherlands",
terwijl hij wist dat dit tenlastegelegde feit in strijd met de waarheid was en
4.
"Interestingly enough the current ex-senator [betrokkene 1] had to resign after smuggling a 'Rembrandt' from the US trough Switzerland into the Netherlands" en
5.
"De familie [...] heeft door middel van intimidatie en onder dreiging van een schade van Eur 100.000,-- de redactie van 'kleintje muurkrant' gedwongen zichzelf te muilkorven en de historische feiten van de website te verwijderen, ik heb hierover ruime correspondentie met de redactie gevoerd"."
2.4.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een geschrift, zijnde een kopie van een brief gedateerd 1 september 2009, gericht aan [betrokkene 3] , welke als bijlage 1 aan deze aanvulling is gehecht.
Deze brief houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Subject: Senator [betrokkene 1] and the threat to US National Security.
[...] I emphasize the word ex, because [betrokkene 1] decided only a few months ago to resign as a senator, after he was convicted of smugling a painting by Rembrandt (as appointed Senator) from the USA trough Switzerland into the Netherlands.
[...]
Yours faithfully,
[verdachte]
2. Een geschrift, zijnde een kopie van een brief gedateerd 17 oktober 2009, gericht aan [betrokkene 4] , welke als bijlage 2 aan deze aanvulling is gehecht.
Deze brief houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Subject: Senator [betrokkene 1] and the threat to US National Security.
[...] Interestingly enough the current ex-senator
[betrokkene 1] had to resign after smuggling a 'Rembrandt' from the US trough Switzerland into the Netherlands.
[...]
Yours faithfully,
[verdachte]
3. Een geschrift, zijnde een kopie van een brief gedateerd 16 juli 2010, gericht aan de Stichting Persvrijheidsfonds, welke als bijlage 3 aan deze aanvulling is gehecht.
Deze brief houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[...]
De familie [...] (het hof begrijpt: [A] Advocaten) heeft door middel van intimidatie en onder dreiging van een schade van € 100.000 de redactie van 'kleintje muurkrant' gedwongen zichzelf te muilkorven en de historische feiten van de website te verwijderen, ik heb hierover ruime correspondentie met de redactie gevoerd.
[...]
[...]
Hoogachtend,
[verdachte]
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 11 april 2014.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het is juist dat ik de brieven en e-mails waarnaar in de tenlastelegging wordt verwezen en waarvan passages zijn opgenomen heb geschreven.
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 juni 2011.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik had een brief aan de redactie van "Kleintje Muurkrant" gestuurd met het verzoek toch een stuk over [A] Advocaten de plaatsen. Ik heb daarin vermeld dat ik ervoor zou zorgen dat de krant een compleet dossier zou krijgen. Ik heb voorts gevraagd of de redactie nog aanvullende informatie had. Vervolgens kreeg ik op 20 augustus 2010 een mail terug dat het allemaal gecompliceerder in elkaar zat. Uitgelegd werd dat [betrokkene 12] Kleintje Muurkrant onder dreiging van het aanspannen van een kort geding een zogenaamde vaststellingsovereenkomst had laten tekenen. Wanneer Kleintje Muurkrant iets over [betrokkene 13] zou plaatsen, werd een dwangsom van € 100.000,00 van kracht. [betrokkene 12] heeft later gedreigd met een kort geding, als de stukjes over [A] Advocaten niet van de website zouden worden verwijderd. Gelet op voornoemde vaststellingsovereenkomst was dit voor de redactie van Kleine Muurkrant reden de stukjes over [betrokkene 1] te verwijderen.
[...]
Voorafgaand aan de mailwisseling heb ik eerder met Kleintje Muurkrant gecorrespondeerd over de reden van het verwijderen van de stukjes over [A] Advocaten. Mij is toen slechts meegedeeld dat gedreigd werd met een schadeclaim van € 100.000,00. Vervolgens heb ik per mail van 20 augustus 2010 om nadere uitleg gevraagd.
Toen ik de brief van 16 juli 2010 schreef, wist ik wel dat de stukjes over [A] Advocaten waren verwijderd in verband met een mogelijke claim van € 100.000,00. Ik wist toen nog niet dat het een dwangsom in de zaak [betrokkene 13] betrof."

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel richt zich tegen de verwerping van het verweer dat het Openbaar Ministerie wegens het ontbreken van een klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte.
3.2.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging, nu smaad een klachtdelict betreft en er geen klachten zijn ingediend door de klachtgerechtigden [betrokkene 1] en/of [A] advocaten, dan wel dat de ingediende klachten niet voldoen aan de daaraan door de wet gestelde eisen.
(...)
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Namens de maatschap [A] Advocaten en alsmede namens [betrokkene 1] , [betrokkene 14] en [betrokkene 15] is op 9 oktober 2007 een klacht opgesteld ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tegen de beslissing van het openbaar ministerie om de verdachte niet te vervolgen ter zake van onder andere laster en smaad, welke klacht op 10 oktober 2007 bij het hof is binnengekomen.
Blijkens het proces-verbaal van terechtzitting in de onderhavige zaak van 23 juni 2011 waren ter terechtzitting in eerste aanleg namens de benadeelden [A] Advocaten, dan wel [betrokkene 1] en/of de nabestaanden van [betrokkene 8] aanwezig [betrokkene 16] en [betrokkene 12] . Het hof is van oordeel dat, voor zover de ingediende klachten als weergegeven op de pagina's 11 e.v. van het dossier zoals door de raadsman gesteld al niet voldoen aan de daaraan door de wet gestelde eisen, uit het voorgaande niets anders kan worden afgeleid dan dat bij [A] Advocaten en [betrokkene 1] de wens tot vervolging aanwezig was. Gelet hierop wordt het verweer van de raadsman verworpen."
3.3.
Ingevolge het bepaalde in art. 269 Sr wordt belediging niet vervolgd dan op klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Dit klachtvereiste strekt ertoe dat het persoonlijk belang van het slachtoffer niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging, de voorrang heeft boven het algemene belang van strafvervolging. Met die gedachte strookt ook dat art. 164 Sv ertoe strekt te doen vaststaan dat de tot klacht gerechtigde persoon uitdrukkelijk heeft verzocht een strafvervolging in te stellen (vgl. HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1278, NJ 2011/204 ten aanzien van art. 285b, tweede lid, Sr).
Het bestaan van een klacht als omschreven in art. 164, eerste lid, Sv kan ook worden aangenomen, indien op grond van het onderzoek op de terechtzitting is vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld (vgl. HR 11 januari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC8448, NJ 1994/278).
3.4.1.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevinden zich - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - de stukken zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 7 tot en met 11.
3.4.2.
Uit die stukken kan het volgende, zakelijk weergegeven, worden afgeleid.
De op 27 maart 1993 overleden vader van [betrokkene 1] , [betrokkene 8] , zou volgens schriftelijke uitlatingen van de verdachte vanaf 1943 hebben geheuld met de vijand en in verband zijn te brengen met oorlogsmisdaden. Van die uitlatingen deed [betrokkene 15] op 21 februari 2007 aangifte en tevens klacht als bedoeld in de art. 269 Sr (belediging) en 270 Sr (smaad/smaadschrift). Zij wilde dat een einde werd gemaakt aan de haars inziens lasterlijke mededelingen die door de verdachte over haar overleden echtgenoot [betrokkene 8] werden verspreid. Het Openbaar Ministerie zag in dat verband (aanvankelijk) van vervolging af. Tegen deze beslissing tot niet-vervolging is namens de maatschap [A] Advocaten en namens [betrokkene 1] , [betrokkene 14] en [betrokkene 15] op 9 oktober 2007 een klaagschrift op grond van art. 12 Sv bij het Gerechtshof te Amsterdam ingediend. Nog in de loop van dat geding heeft het Openbaar Ministerie besloten tot vervolging over te gaan, reden waarom, zo blijkt uit de beschikking in de beklagprocedure van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 maart 2009, de raadsman van de klagers op 6 februari 2009 het Gerechtshof te Amsterdam heeft bericht dat het beklag van de klagers als ingetrokken kon worden beschouwd. Het Gerechtshof heeft daarop de klagers niet-ontvankelijk verklaard in hun klaagschrift. Dit klaagschrift zag op gedragingen van de verdachte die later aan hem zijn tenlastegelegd onder 2, welk feit betrekking had op de verspreiding van geschriften waarin het onder andere zou gaan over [betrokkene 8] , zijn zoon [betrokkene 1] , diens broers en het advocatenkantoor [A] en dat de periode van 26 maart 2006 tot en met 16 juli 2010 bestreek.
Nadat door het Openbaar Ministerie gevolg was gegeven aan de wens tot vervolging, heeft de verdachte ook nog andere geschriften verspreid. Die latere geschriften zijn, tezamen met eerdere gedragingen aan de verdachte tenlastegelegd onder 1, welk feit betrekking heeft op de verspreiding van geschriften waarin het onder andere gaat over [betrokkene 8] , zijn zoon [betrokkene 1] en hun advocatenkantoor en de familie [...] en dat de periode van 25 maart 2006 tot en met 16 juli 2010 bestrijkt.
Naar aanleiding van de verspreiding van latere geschriften is namens de familie [...] een aanvullende aangifte gedaan. Deze aanvullende aangifte, gedateerd 14 januari 2011, houdt onder meer in:
"Namens mijn cliënten [betrokkene 17] , [betrokkene 1] , [betrokkene 14] en [betrokkene 15] doe ik hierbij een aanvullende aangifte van smaadschrift, artikel 261 WvSr en laster, artikel 262 WvSr. Vervolgens ziet de aangifte toe op artikel 271 WvSr, smaad en laster jegens de overleden vader/echtgenote [betrokkene 8] . Zij mede-ondertekenen deze aangifte.
Het betreft een aanvulling op de feiten die in de oorspronkelijke telastelegging voorkomen onder 3 (261-2 WvSr) en 4 (artikel 271 WvSr). De telastelegging ziet op de periode 25 maart 2006, dan wel 26 maart 2006 t/m 12 november 2006, de uitbreiding heeft betrekking op de periode van 12 november 2006 tot heden.
(...)
Kenmerkend is dat [verdachte] onjuiste mededelingen doet met de nadrukkelijke bedoeling om de vier aangevers, hun advocatenkantoren en hun vader/echtgenoot te beschadigen. Hij zendt brieven aan ambassades, de Anne Frank Stichting, Sotheby's enz.
(...)
[verdachte] is al meer dan vijf jaar bezig met het opzettelijk, bij voortduring en schriftelijk belasteren van de vier aangevers en hun overleden echtgenoot/vader.
(...)
Ik verzoek het OM om ter gelegenheid van de strafzaak een zodanige eis te formuleren dat het gedrag van [verdachte] wordt beëindigd. Daartoe valt als onderdeel van de eis te denken aan een voorwaardelijke gevangenisstraf, met als bijzondere voorwaarde dat hij in het vervolg geen mails, brieven, faxen enz. meer zendt aan de vier aangevers, [B] Advocaten en [A] Advocaten, en dat hij zich onthoudt van publieke uitlatingen over hen als door hem conform de (nadere) telastelegging gedaan zijn."
3.5.
Het Hof heeft geoordeeld dat bij [A] Advocaten en [betrokkene 1] de wens tot vervolging aanwezig was, waarin ligt besloten dat het Hof heeft geoordeeld dat de tot klacht gerechtigden een klacht in de zin van art. 164, eerste lid, Sv hebben gedaan.
Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en het is ook niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. Het Hof heeft, kennelijk mede op grond van hetgeen onder 3.4.2 is weergegeven omtrent (i) de klachtprocedure van art. 12 Sv, (ii) degenen door of namens wie aangifte is gedaan, (iii) de klacht van 9 oktober 2007 en (iv) de aanvullende aangifte, waarin aangevers hebben verwoord dat de verdachte doorgaat met de verspreiding van inhoudelijk soortgelijke lasterlijke mededelingen over leden van de familie [betrokkene 1] , alsmede aan het verloop van de procedure en hetgeen daarin door de benadeelden naar voren is gebracht, de gevolgtrekking kunnen verbinden dat het niet anders kan zijn dan dat [A] Advocaten en [betrokkene 1] ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling hadden dat vervolging van de verdachte (ook ter zake van het onder 1 tenlastegelegde) zou worden ingesteld.
3.6.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beoordeling van het derde middel

5.1.
Het middel klaagt dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte heeft gehandeld met het kennelijke doel aan de in de bewezenverklaring genoemde feiten ruchtbaarheid te geven als bedoeld in art. 261, eerste lid, en 262, eerste lid, Sr.
5.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
"Laster of smaad
(...)
Ruchtbaarheid geven
De onder IV, VII en IX weergegeven passages zijn in telkens verschillende brieven verzonden aan verschillende personen en een instantie, te weten respectievelijk aan [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en de Stichting Persvrijheidsfonds. Het hof is van oordeel dat indien men een brief stuurt aan de bovengenoemde personen, gelet op de aard van hun respectieve functies, dan wel aan de bovengenoemde stichting, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verwacht kan worden dat ook anderen dan de geadresseerden kennis zullen nemen van de inhoud van die brieven. Naar het oordeel van het hof kan derhalve worden vastgesteld dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op verspreiding van de inhoud van de door hem aan de bovengenoemde personen en instantie verzonden brieven."
5.3.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.
Onder "ruchtbaarheid geven" als bedoeld in art. 261 Sr dient te worden verstaan "het ter kennis van het publiek brengen". Met zodanig 'publiek' is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld. Van "het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven" kan ook sprake zijn indien de mededeling aan niet meer dan één persoon is gedaan. Bij de beoordeling van de vraag of een mededeling wordt gedaan met het kennelijke doel om deze ter kennis van het publiek te brengen kan van belang zijn of verwacht mag worden dat de ontvanger van de (smadelijke) mededeling daar vertrouwelijk mee omgaat. Indien de ontvanger een ambt bekleedt dat met discretie pleegt te worden uitgeoefend, kan zich licht het geval voordoen dat het oordeel dat is gehandeld met het kennelijke doel om aan de mededeling ruchtbaarheid te geven nadere motivering behoeft. Onder omstandigheden kan ook een nadere motivering zijn vereist indien de relatie met de ontvanger zodanig is dat de verdachte in redelijkheid mag verwachten dat deze de mededeling niet zal verspreiden in een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden. (Vgl. Hoge Raad 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2848, NJ 2017/6.)
5.4.1.
Het oordeel van het Hof dat de verdachte met betrekking tot de door het Hof als bewijsmiddel 3 gebezigde brief aan de Stichting Persvrijheidsfonds heeft gehandeld met het kennelijke doel om aan de in die brief vermelde aantijgingen ruchtbaarheid te geven, geeft - mede gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3 is vooropgesteld - niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. In zoverre faalt het middel.
5.4.2.
Uit de bewijsvoering van het Hof valt, in het licht van hetgeen hiervoor in 5.3 is vooropgesteld, niet af te leiden dat de verdachte met betrekking tot de door het Hof als bewijsmiddel 1 en 2 gebezigde brieven aan [betrokkene 3] , de toenmalige Amerikaanse ambassadeur in Nederland, respectievelijk en [betrokkene 4] , de toenmalige minister van buitenlandse zaken van de Verenigde Staten van Amerika, heeft gehandeld met het kennelijke doel om aan de in die brieven vermelde feiten ruchtbaarheid te geven. Dat, zoals het Hof heeft overwogen, "gelet op de aard van hun respectieve functies (...) met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verwacht kan worden dat ook anderen dan de geadresseerden kennis zullen nemen van de inhoud van die brieven", is daartoe onvoldoende, mede in aanmerking genomen dat uit het bestreden arrest niet blijkt in hoeverre het Hof betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat een ambt als door de genoemde personen bekleed met discretie pleegt te worden uitgeoefend. De bewezenverklaring is in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
Het middel klaagt daarover terecht.

6.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het vierde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 mei 2017.