Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
16 mei 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de Officier van Justitie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 26 juli 2016. Het betreft een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat was ingediend door een klager, geboren in 1930. De Hoge Raad heeft ambtshalve vastgesteld dat de klager op 11 maart 2017 is overleden, wat van invloed is op de verdere behandeling van het beklag.
De Hoge Raad overweegt dat de wet geen voorziening kent voor de verdere behandeling van een beklag na het overlijden van de klager. Dit betekent dat het beklag geacht moet worden te zijn vervallen. De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga had eerder geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zou moeten vernietigen en dat het beklag zou vervallen. De Hoge Raad volgt deze conclusie en vernietigt de beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant.
De beslissing van de Hoge Raad is op 16 mei 2017 genomen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.