Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Amsterdam,
1.Het geding
2.Het tweede geding in cassatie
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 24 maart 2017 op die conclusie gereageerd.
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
12 mei 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende huurrecht van bedrijfsruimte. De zaak betreft een verzoek tot nadere huurprijsvaststelling en de goedkeuring van een afwijkend beding in de huurovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:291 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Dit verzoek is gedaan door de verzoeker, die in cassatie ging tegen een eerdere beschikking van het gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder de beschikking van 3 april 2015 (ECLI:NL:HR:2015:823) en de beschikking van het hof van 12 juli 2016, die aan deze zaak zijn gehecht.
De advocaat-generaal M.H. Wissink heeft in zijn conclusie geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet leiden tot cassatie, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de eerdere beslissing van het hof in stand blijft.
De uitspraak is gedaan door de vice-president E.J. Numann als voorzitter, samen met de raadsheren G. Snijders, G. de Groot, C.E. du Perron en M.J. Kroeze. De beslissing is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.