Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.Eerdere herzieningsaanvragen
3.De aanvraag tot herziening
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
11 april 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2017 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De aanvrager, geboren in 1951, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor feitelijk leiding geven aan een rechtspersoon die in staat van faillissement was verklaard. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op nieuwe getuigenverklaringen die tijdens een voorlopig getuigenverhoor in een civiele zaak waren afgelegd. Deze verklaringen zouden aantonen dat de curator niet op de hoogte was gesteld van het feit dat de administratie op inbeslaggenomen computers stond, wat mogelijk invloed had kunnen hebben op de eerdere veroordeling.
De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk is, omdat deze steunt op dezelfde gronden die eerder door de Hoge Raad als ongenoegzaam zijn bevonden. De aanvrager had niet voldaan aan zijn verplichting om de volledige administratie van de failliete rechtspersonen aan de curator ter beschikking te stellen. De Hoge Raad heeft de eerdere afwijzingen van herzieningsaanvragen bevestigd en de aanvraag tot herziening afgewezen.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders van failliete rechtspersonen en de noodzaak om de administratie tijdig en volledig aan de curator te overhandigen. De beslissing van de Hoge Raad is definitief en sluit de mogelijkheid van herziening op deze gronden af.