Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvragen tot herziening
3.Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.Wettelijk kader
5.Beoordeling van de tweede aanvraag en de derde aanvraag
6.Beslissing
22 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de herziening van een strafrechtelijke veroordeling van de aanvrager, die als bestuurder van de Stichting [A] verantwoordelijk was voor de administratie van de failliete vennootschappen [B] BV en [C] BV. De Hoge Raad heeft eerder, op 2 juni 2015, een eerste aanvraag tot herziening afgewezen omdat de benodigde CD-ROM niet was bijgevoegd. Na deze afwijzing heeft de raadsman van de aanvrager een tweede aanvraag ingediend, waarin werd betoogd dat een deel van de administratie op een CD-ROM was gezet door de Belastingdienst. Deze aanvraag werd door de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard, omdat de aanvrager niet voldoende had aangetoond dat de nieuwe informatie zou leiden tot een vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging.
Daarnaast werd een derde aanvraag tot herziening ingediend, waarin werd gesteld dat het Hof had gedwaald over de verblijfplaats van de computers en servers met de administratie. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof bekend was met het proces-verbaal dat deze stelling ondersteunde, waardoor de derde aanvraag ongegrond werd verklaard. De Hoge Raad heeft uiteindelijk beide aanvragen tot herziening afgewezen, waarbij de tweede niet-ontvankelijk werd verklaard en de derde werd afgewezen op inhoudelijke gronden.
De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan herzieningsaanvragen worden gesteld, vooral als het gaat om het aanleveren van nieuwe, relevante informatie die niet eerder bekend was tijdens de rechtszittingen. De Hoge Raad bevestigt hiermee de noodzaak voor een zorgvuldige en gedetailleerde onderbouwing van herzieningsverzoeken.