Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
22 maart 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2016 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De aanvrager, een bestuurder van twee failliete rechtspersonen, had verzocht om herziening van zijn veroordeling voor feitelijk leiding geven aan bankbreuk. De aanvrager had niet de volledige administratie van de failliete rechtspersonen aan de curator verstrekt, wat leidde tot zijn veroordeling tot zes maanden gevangenisstraf. De aanvraag tot herziening werd afgewezen omdat de aanvrager niet kon aantonen dat het Hof had gedwaald over de verblijfplaats van de administratie en omdat het Openbaar Ministerie geen potentieel ontlastende gegevens in het dossier had opgenomen. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrager onvoldoende had gedaan om de curator van de benodigde informatie te voorzien en dat zijn verwijzing naar het bedrijfsgebouw van een van de failliete vennootschappen niet volstond. De aanvraag werd als kennelijk ongegrond beschouwd, en de Hoge Raad verwees naar eerdere aanvragen tot herziening die ook waren afgewezen.