Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
2 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2015 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De aanvrager, geboren in 1951, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden wegens feitelijk leidinggeven aan een rechtspersoon die in staat van faillissement was verklaard. De aanvraag tot herziening was ingediend door mr. W.R. Jonk, advocaat te Almere, en betrof een arrest van het Gerechtshof van 8 oktober 2012. De aanvrager stelde dat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszittingen, en dat deze feiten mogelijk tot een vrijspraak of niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zouden hebben geleid.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag tot herziening niet kon worden toegewezen. De aanvrager had niet de benodigde bewijsstukken bijgevoegd die de gronden voor herziening onderbouwden. Bovendien was vastgesteld dat de curator van de failliete vennootschappen herhaaldelijk om de volledige administratie had verzocht, maar dat de aanvrager hieraan geen gevolg had gegeven. De Hoge Raad concludeerde dat de inbeslagneming van de computers waarop de administratie zou staan, plaatsvond na de verzoeken van de curator, en dat het alsnog produceren van de administratie niet zou leiden tot een andere uitkomst in de zaak.
Uiteindelijk werd de aanvraag tot herziening als kennelijk ongegrond afgewezen. De uitspraak werd gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.