In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de aanslagen in de rioolheffing en afvalstoffenheffing van de gemeente Hilversum voor het jaar 2012. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 8 december 2015 had geoordeeld dat de gemeente met haar wijze van ramen de opbrengstlimiet niet had overschreden. De belanghebbende betwistte dit oordeel en stelde dat de gemeente de opbrengstlimiet had overschreden door de kosten van de afvalstoffenheffing en rioolheffing niet correct te ramen.
De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof ten onrechte had geoordeeld dat de gemeente de omzetbelasting die was begrepen in de kosten van de afvalstoffenheffing tweemaal als kostenpost had opgenomen. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent de rioolheffing, het griffierecht, de proceskosten en de schadevergoeding. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak voor gemeenten om bij het ramen van heffingen zorgvuldig om te gaan met de kosten en de toepassing van de wetgeving, met name in het kader van de Wet milieubeheer en de gemeentelijke comptabiliteitsvoorschriften. De zaak illustreert ook de complexiteit van de financiële verantwoording van gemeenten en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van rechtszekerheid en rechtsontwikkeling.