In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de vergoeding van materiële schade voor een politieman, die tijdens zijn werk een dwarslaesie heeft opgelopen. De politieman, die in 2009 een dwarslaesie opliep, ontving van zijn werkgever een vergoeding voor immateriële schade, maar had tot dat moment geen rechtens afdwingbare aanspraak op vergoeding van materiële schade. In 2010 werd het Waarborgfonds Politie opgericht, dat schadevergoedingen verstrekt aan politieambtenaren. In 2011 ontving de politieman een uitkering van het waarborgfonds, die door de belastingdienst werd belast. Het Hof oordeelde dat de uitkering in beginsel tot het loon behoort, maar dat een deel van de uitkering niet zozeer haar grond vindt in de dienstbetrekking, waardoor het niet als daaruit genoten kan worden aangemerkt. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de cassatieprocedure.