In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 maart 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 mei 2016. Het Gerechtshof had eerder een uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank Noord-Nederland, die betrekking had op de aan belanghebbende opgelegde aanslag gemeentelijke heffingen voor het jaar 2014, specifiek de heffing 'precario'.
Belanghebbende heeft in cassatie een aantal middelen voorgesteld, maar de Hoge Raad oordeelt dat deze middelen niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad wijst erop dat, volgens artikel 81, lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de voorgestelde middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden een verweerschrift ingediend, maar dit werd door de Hoge Raad niet in overweging genomen, omdat het na de gestelde termijn was ingediend. De Hoge Raad heeft ook geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.