In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, de eigenaar van een woonboot, tegen een aanslag in de precariobelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden is opgelegd. De aanslag, ter hoogte van € 798,38, werd opgelegd voor het jaar 2014. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De kern van het geschil betreft de vraag of de aanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende stelt dat de aanslag nietig is omdat op het aanslagbiljet het woord "precario" is vermeld in plaats van "precariobelasting". Daarnaast wordt aangevoerd dat de heffingsambtenaar niet alle relevante stukken heeft overgelegd en dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, omdat andere eigenaren van onroerend goed niet in de heffing zijn betrokken.
Het Gerechtshof oordeelt dat het ontbreken van het woord "precariobelasting" op het aanslagbiljet niet betekent dat de aanslag nietig is. De vaststelling van de aanslag is in de voorgeschreven vorm verricht. Het Hof bevestigt het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat de aanslag betrekking had op de precariobelasting. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat de heffingsambtenaar niet heffingsbevoegd was voor andere situaties die door belanghebbende zijn aangevoerd. Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.