ECLI:NL:HR:2017:2906

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
16/03190
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Deken tot disciplinair onderzoek naar onbehoorlijke uitlatingen van advocaat en inbreuk op vrijheid van meningsuiting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag. De zaak betreft de bevoegdheid van de Deken om een disciplinair onderzoek in te stellen naar onbehoorlijke uitlatingen van een advocaat. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken en het verloop van het geding in feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag en een arrest van het gerechtshof Den Haag.

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Orde van Advocaten zijn begroot op nihil.

Deze uitspraak heeft implicaties voor de bevoegdheid van de Deken en de bescherming van de vrijheid van meningsuiting van advocaten, waarbij de Hoge Raad de balans tussen deze belangen in overweging neemt. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer T.H. Tanja-van den Broek.

Uitspraak

17 november 2017
Eerste Kamer
16/03190
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. M.A.R. Schuckink Kool, na 24 juni 2017 zonder advocaat bij de Hoge Raad,
t e g e n
de ORDE VAN ADVOCATEN IN HET ARRONDISSEMENT DEN HAAG,
zetelende te Den Haag,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de orde van advocaten.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/09/493916 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 17 september 2015;
b. het arrest in de zaak 200.179.072/01 van het gerechtshof Den Haag van 12 april 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de orde van advocaten is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 23 juni 2017 op die conclusie gereageerd.
Op 13 juli 2017 is namens [eiser] een verzoek tot wraking ingediend door mr. Schuckinck Kool. Bij uitspraak van de Vierde Kamer van 3 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2806, is [eiser] in dat verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

3.Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de orde van advocaten begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
17 november 2017.