3.1In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1-2.11. Deze komen op het volgende neer.
( i) Chronische hepatitis C is een ernstige virale infectieziekte. Het Hepatitis C-virus (HCV) komt in verschillende varianten voor, aangeduid met genotypen 1 tot en met 6.
(ii) In Europees octrooi EP 0 707 855 (hierna: Grint), gepubliceerd op 24 april 1996, is in de vorm van een ‘Swiss-type claim’ geopenbaard de combinatie van ribavirine en interferon alfa voor de behandeling van onder meer naïeve chronische hepatitis C patiënten voor de duur van 6 tot 12 maanden, zonder dat daarbij naar genotype van het hepatitis-virus wordt gedifferentieerd. Onder ‘naïeve patiënten’ wordt verstaan: niet eerder behandelde patiënten.
(iii) MSD is houdster van Europees octrooi 0 956 861 (hierna: EP 861 of het octrooi), dat haar op 24 april 2002 voor onder meer Nederland is verleend op een aanvraag van 13 mei 1999, onder inroeping van prioriteit sinds 15 mei 1998 van US 79566. In de beschrijving van EP 861 (hierna ook: de EP 861-Beschrijving) is onder meer het volgende vermeld, in de niet bestreden Nederlandse vertaling:
“Achtergrond van de uitvinding
(…)
De alfa-interferon monotherapie wordt algemeen toegepast voor de behandeling van chronische hepatitis C infecties. (…). Van deze monotherapeutische behandeling werd echter vastgesteld dat ze niet effectief is. Er werd een combinatie van alfa-interferon en ribavirine voorgesteld (…). Niemand heeft echter de methoden met alfa interferon en ribavirine beschreven die het HCV-RNA op de lange termijn vernietigen en die effectief zijn voor anti-viraal naïeve patiënten met een genotype specifieke HCV infectie.
(…)
Samenvatting van de uitvinding
(…)
Wij ontdekten dat indien de voor antivirale behandeling naïeve patiënt een HCV genotype 1 infectie heeft, of indien de voor antivirale behandeling naïeve patiënt een HVC genotype 1 infectie heeft en een virale belasting heeft van meer dan 2 miljoen HCV-RNA per ml, als bepaald met kwantitatieve PCR, dat de toepassing van de combinatietherapie voor een tijdsduur van 40-50 weken wordt uitgevoerd, bij voorkeur 48 weken.
(…).”
Conclusie 1 van EP 861 zoals verleend luidt in de – voor zover relevant: onbestreden – Nederlandse vertaling als volgt:
“Het gebruik van ribavirine voor de bereiding van een farmaceutische samenstelling voor de behandeling van een patiënt met chronische hepatitis C infectie, voor het vernietigen van detecteerbaar HCV-RNA, waarbij de farmaceutische samenstelling dient voor toediening van een werkzame hoeveelheid ribavirine, samen met een werkzame hoeveelheid alfa-interferon, dat daardoor wordt gekenmerkt dat de ribavirine, samen met het alfa-interferon, voor toediening is gedurende een tijdsduur van ongeveer 40-50 weken, waarbij de patiënt een voor de anti-virale behandeling naïeve patiënt is met een HCV genotype 1 infectie en een virale belasting van meer dan 2 miljoen kopieën per ml serum, als bepaald met HCV-RNA kwantitatieve PCR.”
In conclusie 2 wordt uitgegaan van het gebruik van interferon voor de bereiding van de in conclusie 1 genoemde farmaceutische samenstelling, in conclusie 3 wordt daarvoor uitgegaan van ribavirine en interferon samen. De conclusies van EP 861 zijn, evenals die van Grint, Swiss-type claims.
(iv) EP 861 is na oppositie bij de oppositieafdeling van het Europees Octrooibureau (hierna: EOB) en (twee maal) beroep in oppositie bij de Technische Kamer van Beroep van het EOB ongewijzigd in stand gelaten.
( v) MSD brengt capsules en tabletten overeenkomstig EP 861 op de markt onder respectievelijk de merknamen ‘Rebetol’ en ‘Copegus’.
(vi) Ingevolge Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (hierna: Rl 2001/83) is voor het in de lidstaten in het verkeer brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik een vergunning vereist (art. 6). Bij de aanvraag daarvoor moeten op grond van art. 8 onder meer worden gevoegd de testresultaten van klinische en preklinische proeven (lid 3, onder i)) en een samenvatting van de kenmerken van het product (hierna: SmPC, afkorting van Summary of Product Characteristics). In art. 10 is bepaald dat, in afwijking van art. 8 lid 3, onder i), de aanvrager niet gehouden is klinische en preklinische proeven over te leggen, indien hij kan aantonen dat het geneesmiddel generiek is ten opzichte van een referentiegeneesmiddel waarvoor al een vergunning is verleend. Art. 11 schrijft voor welke gegevens in de SmPC moeten worden opgenomen, en in welke volgorde. In deze zaak zijn de volgende daarin genoemde rubrieken van belang:
- 4.1 = Therapeutische indicaties;
- 4.2 = Dosering en wijze van toediening;
- 4.3 = Contra-indicaties;
- 4.4 = Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik;
- 5.1 = Farmacodynamische eigenschappen.
Art. 11 bevat verder de volgende passage:
“Voor vergunningen krachtens artikel 10 behoeven de delen van de samenvatting van productkenmerken van het referentiegeneesmiddel die verwijzen naar de indicaties of doseringsvormen, die nog onder het octrooirecht vielen op het tijdstip waarop een generiek geneesmiddel op de markt werd gebracht, niet te worden vermeld.”
Wanneer op de voet hiervan delen van de SmPC van het referentiegeneesmiddel in de SmPC van een generiek geneesmiddel achterwege worden gelaten wordt gesproken van een carve-out. Een van carve-outs voorziene SmPC van een generiek middel wordt ook wel aangeduid als ‘skinny label’ (een SmPC in afgeslankte vorm).
(vii) Teva B.V. heeft – met Rebetol en Copegus als referentiegeneesmiddelen – in 2009 via de centrale Europese registratieprocedure twee marktvergunningen gekregen voor de verhandeling van generiek ribavirine, namelijk:
- voor capsules op 31 maart 2009 (‘Ribavirin Teva’, handelsvergunning EU 1/09/509), aangepast op 16 november 2009 via een ‘Type II-variatie’;
- voor tabletten op 19 oktober 2009 (‘Ribavirin Teva Pharma B.V.’, handelsvergunning EU 1/09/527), aangepast op 22 januari 2010 via een ‘Type II-variatie’.
(viii) Pharmachemie is in de SmPC’s en de bijsluiters van de generieke ribavirine van Teva B.V. aangewezen als ‘Fabrikant’ en ‘Fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte’ van Ribavirin Teva en Ribavirin Teva Pharma B.V. in de Europese Unie.
(ix) In de rubrieken 4.1 en 4.2 van de SmPC bij de aangepaste marktvergunningen voor de capsules van Teva staat het volgende vermeld (waarbij de door het hof onderstreepte passages indicaties of doseringsvormen betreffen die als ‘carved out’ zijn aan te merken):
“4.1 Therapeutische indicaties
(…)
Niet eerder behandelde patiënten
Volwassen patiënten: Ribavirine is geïndiceerd, in combinatie met interferon-alfa-2b, voor de behandeling van niet eerder behandelde volwassen patiënten met alle types chronische hepatitis C
behalve genotype 1(…)
Kinderen en adolescenten: Ribavirine is bedoeld voor gebruik, in combinatie met interferon-alfa-2b, voor de behandeling van niet eerder behandelde kinderen en adolescenten van 3 jaar en ouder met alle typen chronische hepatitis C
behalve genotype 1(…).
(…)
Patiënten die niet reageerden op eerdere behandeling
Volwassen patiënten: Ribavirine is geïndiceerd, in combinatie met interferon-alfa-2b, voor de behandeling van volwassen patiënten met chronische hepatitis die vroeger hebben gereageerd op monotherapie met interferon-alfa (…) maar die vervolgens een recidief doormaakten.