ECLI:NL:HR:2017:2780

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 oktober 2017
Publicatiedatum
26 oktober 2017
Zaaknummer
17/01786
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake inkomstenbelasting en heffingsrente

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 maart 2017, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2003 en 2005. De Hoge Raad heeft eerder uitspraken van het Gerechtshof te 's-Gravenhage vernietigd en de zaken verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam. In deze procedure heeft de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift ingediend en incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft hierop gereageerd, maar de Staatssecretaris heeft een onderdeel van het incidenteel beroep ingetrokken.

De Hoge Raad heeft de in het principale beroep voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Ook het incidenteel beroep van de Staatssecretaris werd ongegrond verklaard.

Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de kosten van het principale cassatieberoep. Echter, de Staatssecretaris werd veroordeeld in de kosten van het incidenteel cassatieberoep, vastgesteld op € 990 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te voldoen aan de rechtsbijstandverlener. Het arrest is openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017.

Uitspraak

27 oktober 2017
Nr. 17/01786
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 1 maart 2017, nrs. BK‑15/01095 en BK-15/01096, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 15/1463 en SGR 15/1464) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2003 en 2005 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Het eerste en tweede geding in cassatie

Bij arresten van de Hoge Raad van 24 december 2010, nrs. 09/04801 en 09/04802, ECLI:NL:HR:2010:BO8495 en ECLI:NL:HR:2010:BO8496, zijn vernietigd de uitspraken van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage (nrs. BK-09/00281 en BK‑09/00282), met verwijzing van de gedingen naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaken met inachtneming van die arresten. Bij arresten van de Hoge Raad van 25 april 2014, nrs. 13/05574 en 13/05575, ECLI:NL:HR:2014:1005 en ECLI:NL:HR:2014:1007, zijn de principale en incidentele beroepen in cassatie tegen de uitspraken van het laatstgenoemde Hof (nrs. 10/00962 en 10/00963) ongegrond verklaard. Bijgevolg zijn de beslissingen van dat Hof om de zaken te verwijzen naar de Rechtbank Den Haag in stand gebleven.

2.Het derde geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft schriftelijk haar zienswijze omtrent het incidenteel beroep naar voren gebracht.
De Staatssecretaris heeft nadien middelonderdeel b in het incidenteel beroep ingetrokken.

3.Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het in het incidenteel beroep voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Proceskosten

Wat betreft het principale cassatieberoep acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Wat betreft het incidenteel cassatieberoep zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende voor zover betrekking hebbend op het incidenteel cassatieberoep, vastgesteld op € 990 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, op de voet van artikel 8:75, lid 2, Awb te voldoen aan de rechtsbijstandverlener.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017.