In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 oktober 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een geschil over een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de forensenbelasting voor het jaar 2013. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 14 februari 2017, was het resultaat van een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland.
Belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden heeft als verweerder een verweerschrift ingediend. Na de indiening van de klachten heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarop het College weer een conclusie van dupliek heeft gegeven.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.