ECLI:NL:GHARL:2017:1074

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
16/00624
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen aanslag forensenbelasting 2013 en gebruik recreatiewoning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de aanslag forensenbelasting die aan belanghebbende was opgelegd voor het jaar 2013 door de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden. De heffingsambtenaar had de aanslag vastgesteld op € 783, en na bezwaar was deze gehandhaafd. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Het geschil draait om de vraag of belanghebbende de recreatiewoning, gelegen aan de [a-straat] 12 te [C], op meer dan 90 dagen in het belastingjaar 2013 voor zichzelf of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden. Belanghebbende stelde dat hij de woning niet meer dan 90 dagen voor eigen gebruik had, terwijl de heffingsambtenaar dit betwistte. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aantal dagen waarop de woning door hem of zijn gezin zelf werd gebruikt, niet meer dan negentig was.

Het Hof overwoog dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar, niet heeft aangetoond dat de woning gedurende de gestelde perioden niet beschikbaar was voor eigen gebruik. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 16/00624
uitspraakdatum: 14 februari 2017
Uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 april 2016, nummer LEE 14/3094, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Leeuwarden(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag forensenbelasting opgelegd naar een bedrag van € 783.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 26 april 2016 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 december 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] namens de heffingsambtenaar.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar van de gemeubileerde recreatiewoning gelegen aan de [a-straat] 12 te [C] in de gemeente Boarnsterhim (hierna: de woning). In 2013 was belanghebbendes hoofdverblijf niet in de gemeente Boarnsterhim.
2.2
Per 1 januari 2014 is de gemeente Boarnsterhim opgegaan in de gemeente Leeuwarden, welke gemeente haar rechtsopvolger onder algemene titel is.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de aanslag forensenbelasting 2013 terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich uitsluitend toe op de vraag of belanghebbende de woning op meer dan 90 dagen van het belastingjaar 2013 voor zich of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de bestreden aanslag.
3.3
De heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 - vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Bij de beoordeling van het onderhavige geschil stelt het Hof voorop dat op grond van artikel 223 van de Gemeentewet elke gemeente een forensenbelasting kan heffen van natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. De gemeente Boarnsterhim heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door het vaststellen van de Verordening forensenbelasting 2013 (hierna: de Verordening). In artikel 2, eerste lid, van de Verordening is bepaald: “Onder de naam ‘forensenbelasting’ wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.”
4.2
Vaststaat dat belanghebbende, een natuurlijke persoon, gedurende het belastingjaar 2013 geen hoofdverblijf in de toenmalige gemeente Boarnsterhim had en dat hij eigenaar was van de woning, een aldaar gelegen gemeubileerde woning.
4.3
Belanghebbende stelt zich ook in hoger beroep op het standpunt dat hij in het belastingjaar 2013 op niet meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of zijn gezin een gemeubileerde woning beschikbaar heeft gehouden.
4.4
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 juli 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1657, onder meer het volgende overwogen: ‘Van een gemeubileerde woning, die uitsluitend is bestemd voor verhuur en ook feitelijk door de eigenaar niet anders wordt gebruikt dan nodig is om deze voor de verhuur gereed te maken en te houden, kan niet worden gezegd dat deze door de eigenaar voor zich en zijn gezin ter beschikking wordt gehouden. (…) Indien echter een gemeubileerde woning weliswaar is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, moet worden aangenomen dat die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten.’.
4.5
Partijen hebben ter zitting van het Hof desgevraagd eenparig verklaard dat niet in geschil is dat de woning niet uitsluitend is bestemd voor verhuur, maar dat ook in 2013 sprake was van enige mate van eigen gebruik van de woning door belanghebbende en/of zijn gezin.
4.6
Ook is niet in geschil dat belanghebbende in 2013 geen bemiddelaar voor de verhuur had ingeschakeld en dat er geen verhuurbemiddelingsovereenkomst was afgesloten op grond waarvan het eigen gebruik zou zijn beperkt (vgl. HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:223).
4.7
In het arrest van 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4972, heeft de Hoge Raad in aanvulling op zijn arrest van 24 juli 1995 onder meer overwogen dat zulks mee brengt dat een heffingsambtenaar in enig jaar slechts dan geen aanslag in de forensenbelasting mag opleggen aan een eigenaar die zijn woning voor (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur, (a) indien die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, althans geen ander gebruik dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, ofwel (b) (ingeval de woning ook in enige mate door die eigenaar zelf werd gebruikt, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden) indien de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan negentig is.
4.8
Het vorenoverwogene betekent dat belanghebbende aannemelijk dient te maken dat het aantal dagen waarop de woning in 2013 door belanghebbende en/of zijn gezin zelf werd gebruikt, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, tezamen met het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, niet meer dan negentig was.
4.9
Partijen zijn ter zitting van het Hof overeengekomen dat het aantal verhuurde dagen in 2013 187 bedroeg. Er zouden dan in 2013 nog maximaal 178 dagen resteren voor eigen gebruik door belanghebbende en zijn gezin, anders dan nodig was om de woning voor verhuur gereed te maken en te houden.
4.1
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat in 2013 gedurende de periode van 1 januari tot en met 28 februari (59 dagen) onderhoudswerkzaamheden zijn verricht door Fa. Technisch bedrijf [D] , dat in de periode van 3 november tot en met 31 december (59 dagen) de centrale verwarming niet naar behoren functioneerde en dat vanaf oktober opnieuw sprake was van lekkage in de kelder welke in de periode van 3 november 2013 tot en met 31 december 2013 is verholpen en dat gedurende vijf – niet aaneengesloten - weken (dat wil zeggen: in totaal 35 dagen) door de – niet tot het gezin behorende – dochter [E] stylingadviezen zijn gegeven. De heffingsambtenaar heeft gemotiveerd betwist dat gedurende deze (volledige) perioden van in totaal 153 dagen geen eigen gebruik mogelijk zou en dat de gehele periode van in totaal 153 dagen nodig was om de woning voor verhuur gereed te maken en te houden.
4.11
Belanghebbende op wie, gelet op de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar, de last rust zijn hiervoor – onder 4.10 – bedoelde stellingen aannemelijk te maken, slaagt daarin, naar het oordeel van het Hof, niet.
4.12
Belanghebbende heeft, naar het oordeel van het Hof, niet aannemelijk gemaakt dat de activiteiten van belanghebbendes dochter [E] te weten het geven van stylingadviezen en/of de realisatie daarvan, wat daar ook van zij, eigen gebruik in de weg hebben gestaan. Niet alleen is niet aangegeven wanneer deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden, maar ook is blijkens de door [E] gegeven verklaring vast komen te staan dat de dochter in het jaar 2013 ook voor recreatieve doeleinden in de woning verbleef.
4.13
Ten aanzien van de overige hiervoor – onder 4.10 – bedoelde werkzaamheden staat vast dat zij zijn verricht. Daarmee staat ook vast dat er gebreken waren die verholpen moesten worden. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de aard van de gebreken aan eigen gebruik in de weg stond, maakt hij dat niet aannemelijk. Ten aanzien van de werkzaamheden van [D] heeft hij daartoe onvoldoende gesteld. Ten aanzien van de werkzaamheden aan de centrale verwarming en kelder, heeft belanghebbende ter zitting van het Hof verklaard dat er in oktober 2013 reeds sprake was van opnieuw ernstige wateroverlast in de kelder. In die periode werd – naar tussen partijen vaststaat – de woning evenwel aan derden verhuurd gedurende meer perioden. Nu de overlast niet zodanig was dat de woning in oktober 2013 niet verhuurd kon worden heeft belanghebbende met hetgeen hij stelt evenmin aannemelijk gemaakt dat de overlast in de maanden november en december zodanig was dat die aan mogelijk (eigen) gebruik in de weg stond.
4.14
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de uitvoering van de werkzaamheden als zodanig aan eigen gebruik in de weg stond, stelt het Hof voorop dat belanghebbende ter zitting van het Hof heeft verklaard dat niet gedurende de gehele perioden (van twee maal 59 dagen) werkzaamheden zijn uitgevoerd, maar dat in de bedoelde periodes bepaalde dagen is gewerkt aan de woning. Belanghebbende heeft evenwel niet aangegeven welke dagen dit betrof en ook geen nota’s dan wel urenspecificaties van de betrokken uitvoerders overgelegd.
4.15
Voor zover belanghebbende heeft gesteld dat het beschikbaar houden van de woning voor het uitvoeren van werkzaamheden gedurende periodes van twee maal 59 dagen aan het eigen gebruik in de weg stond, overweegt het Hof dat de enkele beslissing de woning een bepaalde periode niet te verhuren in verband met voorgenomen werkzaamheden aan de woning, niet per se met zich brengt dat eigen gebruik dat, zoals hiervoor – onder 4.7 – is overwogen, wordt verondersteld op de dagen dat de woning niet werd verhuurd, niet mogelijk zou op de dagen dat geen werkzaamheden worden verricht.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 14 februari 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma )
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 februari 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.