Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.De conclusie van de Advocaat-Generaal
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
19 september 2017.
Hoge Raad
Op 19 september 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een herzieningszaak naar aanleiding van een verzoek van de aanvrager, geboren in 1947, die eerder was veroordeeld door het Gerechtshof te Amsterdam. De veroordeling betrof onder andere het medeplegen van gekwalificeerde zware mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving en overtredingen van de Opiumwet. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 14 februari 2017, waarin werd vastgesteld dat het aanwezigheidsrecht van de aanvrager, die in Noorwegen gedetineerd was, was geschonden. Dit betreft de artikelen 6, lid 1 en lid 3 onder c van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Advocaat-Generaal G. Knigge concludeerde dat de aanvraag gegrond was en dat de Hoge Raad de zaak moest verwijzen naar een ander Gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad verklaarde de aanvraag tot herziening gegrond, schorste de tenuitvoerlegging van de eerdere uitspraak en verwees de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.