In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 augustus 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de waardering van een gasgestookte warmtekrachtcentrale (WKC) in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De zaak betreft een beroep in cassatie van [X] B.V., rechtsopvolger van [A] B.V., tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 augustus 2016. Het Hof had in zijn uitspraak overwogen dat de gewijzigde marktomstandigheden en het achterblijven van het energetisch rendement van de WKC aanleiding gaven tot een afwaardering wegens economische veroudering. Echter, het Hof concludeerde dat het verminderde aantal draaiuren niet enkel te wijten was aan technische en economische veroudering, maar ook aan marktomstandigheden zoals vraag en aanbod en de prijs van energie. Dit leidde tot de onjuiste rechtsopvatting dat deze marktomstandigheden niet tot een afwaardering wegens economische veroudering konden leiden.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had als het ervan uitging dat marktomstandigheden niet tot een afwaardering konden leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman en vier andere raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2017.