ECLI:NL:HR:2017:1330

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
16/06027
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen informatiebeschikkingen inzake belastingplicht van belanghebbende

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende informatiebeschikkingen die zijn opgelegd aan [X] N.V. door de Inspecteur. De zaak betreft de belastingplicht van belanghebbende voor de jaren 1999 tot en met 2010. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van belanghebbende verworpen, waarbij het Hof Arnhem-Leeuwarden eerder de informatiebeschikkingen had gehandhaafd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onterecht had geoordeeld dat de Inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de gevraagde bescheiden van belang konden zijn voor de beoordeling van de belastingplicht van belanghebbende in Nederland.

De procedure begon met een arrest van de Hoge Raad van 18 december 2015, waarin de eerdere uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het Hof Arnhem-Leeuwarden. Na de verwijzing heeft belanghebbende nieuwe stellingen ingenomen, die het Hof niet mocht behandelen, omdat deze buiten het kader van de verwijzingsopdracht vielen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de informatiebeschikkingen terecht heeft gehandhaafd, ook voor vragen die betrekking hebben op de jaarstukken van belanghebbende.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft belanghebbende een termijn van vier weken gegeven om de gevraagde informatie aan de Inspecteur te verstrekken. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 14 juli 2017.

Uitspraak

14 juli 2017
nr. 16/06027
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] N.V.te
[Z], Curaçao (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 8 november 2016, nrs. 15/01574 t/m 15/01585, betreffende ten aanzien van belanghebbende voor de jaren 1999 tot en met 2010 gegeven informatiebeschikkingen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 18 december 2015, nr. 15/00040, ECLI:NL:HR:2015:3603, BNB 2016/48, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (nrs. 14/00436 t/m 14/00447), met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3.Beoordeling van het middel

3.1.
Het Hof heeft het hoger beroep van de Inspecteur gegrond verklaard en geoordeeld dat de Inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde bescheiden en/of andere gegevensdragers van belang kunnen zijn om opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende in Nederland belastingplichtig is.
3.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat de informatiebeschikkingen moeten worden gehandhaafd, ook voor zover vragen zijn gesteld die niet zozeer betrekking hebben op de vestigingsplaats van belanghebbende als wel op de door belanghebbende overgelegde jaarstukken.
3.3.1.
Tegen het hiervoor in 3.2 vermelde oordeel van het Hof richt zich het middel met twee onderdelen.
3.3.2.
Het tweede middelonderdeel klaagt dat het Hof ten onrechte de beschikkingen ook in stand heeft gelaten voor zover zij betrekking hebben op de door belanghebbende overgelegde jaarstukken, omdat die vragen daarover pas opportuun zijn als vaststaat dat de feitelijke leiding van belanghebbende in Nederland is uitgeoefend.
3.3.3.
Het in 3.3.2 gestelde heeft belanghebbende pas na de verwijzing door de Hoge Raad opgeworpen. Het Hof was gehouden na verwijzing het geding te beslissen binnen het door de verwijzingsopdracht gestelde kader. Aangezien zich hier niet het geval voordoet waarin pas door of na het verwijzingsarrest de mogelijkheid tot het aanvoeren van het in meergemeld onderdeel gestelde ontstond, had het Hof dat gestelde buiten behandeling moeten laten. Tot cassatie kan dit echter niet leiden omdat het gevolg van de verwerping door het Hof van de buiten het kader van de verwijzingsopdracht door belanghebbende aangevoerde klacht niet verschilt van het gevolg dat het Hof had moeten verbinden aan het buiten behandeling laten van die klacht.
3.3.4.
Het middel kan ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond,
stelt belanghebbende een termijn van vier weken, te rekenen vanaf de datum waarop dit arrest is gewezen, om de Inspecteur alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2017.