Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
11 juli 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 15 oktober 2015 werd gewezen in de strafzaak met nummer 23/001235-15. De verdachte, geboren in 1993, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat van de verdachte, B.P. de Boer, heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht en daarvan deel uitmaakt. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 11 juli 2017 het beroep verworpen, waarbij het arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy. De uitspraak is gedaan ter openbare terechtzitting.