In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de intrekking van de anbi-status van Stichting Sociaal Fonds. De zaak is ontstaan na een controle door de Inspecteur van Financiën, die vaststelde dat de stichting niet voldeed aan de administratieve vereisten die gelden voor algemeen nut beogende instellingen (anbi's). De stichting was in 2008 als anbi aangemerkt, maar na een controle in 2011 bleek dat er geen jaarstukken waren opgesteld en dat de administratie geen inzicht gaf in de bestedingen van gelden in Brazilië en Paraguay. De Inspecteur heeft daarop de anbi-status met terugwerkende kracht ingetrokken, wat door het Hof werd bevestigd.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de oordelen van het Hof onderschreven. Het Hof had geoordeeld dat de administratie van de stichting niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de uitvoeringsregeling. De Hoge Raad oordeelde dat de gebreken in de administratie niet konden worden hersteld door getuigenverklaringen, en dat het Hof terecht had geoordeeld dat de stichting niet voldeed aan de voorwaarden voor de anbi-status. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de beslissing van het Hof in stand bleef.
De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke administratie voor instellingen die als anbi willen worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat aangeeft dat de zaak voornamelijk een juridische beoordeling betrof zonder dat er sprake was van onredelijke procesvoering.