In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de indeling van scheepscasco’s in de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) en de toepassing van douanerechten. De belanghebbende, een scheepsbouwer, had douane-expediteur [A] C.V. ingeschakeld om aangiften te doen voor het in het vrije verkeer brengen van scheepscasco’s, die afkomstig waren uit de Volksrepubliek China. De douane had deze aangiften vrijgegeven onder postonderverdeling 8901 90 10 van de GN, die betrekking heeft op zeeschepen voor het vervoer van goederen, met een tarief van nul procent. Echter, na een controle in 2012 stelde de Inspecteur vast dat de casco’s bestemd waren voor de binnenvaart en dat zij moesten worden ingedeeld onder andere postonderverdelingen met een tarief van 1,7 procent.
De belanghebbende ging in hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, dat de beslissing van de Inspecteur bevestigde. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onjuist had geoordeeld over de indeling van de scheepscasco’s. De Hoge Raad stelde vast dat de casco’s, om als zeeschip te worden ingedeeld, moesten beschikken over de objectieve kenmerken en eigenschappen die aantonen dat zij waren ontworpen en gebouwd voor de vaart op volle zee. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling, waarbij de Inspecteur werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan de belanghebbende.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste indeling van goederen in de douaneregelgeving en de gevolgen van onjuiste informatie van douaneautoriteiten voor de betrokken partijen.