Uitspraak
gevestigd te Leerdam,
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Aarle-Rixtel, gemeente Laarbeek,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
9 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Zürich Lebensversicherungsgesellschaft AG tegen Hofstad Beheer B.V. en RixTel Assuradeuren B.V. De zaak betreft een aandelentransactie waarbij een financier geld op de kwaliteitsrekening van een notaris stortte. Een deel van dit geld werd echter in strijd met de financieringsvoorwaarden overgemaakt naar een depotrekening. De centrale vraag in deze procedure was aan wie het depotbedrag toebehoorde, en of er sprake was van opgewekt vertrouwen bij de verkoper.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten in de feitelijke instanties, waaronder vonnissen van de rechtbank ’s-Gravenhage en arresten van het gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft het beroep van Zürich verworpen en Zürich veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Hofstad c.s. zijn begroot op € 6.590,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Aan de zijde van Rixtel zijn de kosten begroot op nihil. Deze uitspraak is gedaan door een vijfkoppige kamer, onder leiding van vice-president E.J. Numann, en is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.