Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
17 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1966, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn voormalige vriendin en diefstal van haar laptop. Het Hof had bepaald dat de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar waren, gebaseerd op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak en oordeelt dat het Hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de dadelijke uitvoerbaarheid gerechtvaardigd was. De Hoge Raad vernietigt het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid om redenen van doelmatigheid en doet de zaak zelf af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige motivering bij het opleggen van dadelijke uitvoerbaarheid van voorwaarden, vooral in gevallen waar de verdachte eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld.