ECLI:NL:HR:2016:649

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
12/05479
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Uitspraak na prejudiciële beslissing
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechten en omzetbelasting; douaneregeling extern communautair douanevervoer niet volgens de regels beëindigd

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 12/05479. De zaak betreft douanerechten en omzetbelasting, specifiek de toepassing van artikelen 203 en 204 van het Communautair Douanewetboek (CDW) en de beëindiging van de douaneregeling voor extern communautair douanevervoer. De Hoge Raad heeft de prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie in aanmerking genomen, die op 29 oktober 2015 is gegeven in de zaak B&S Global Transit Center B.V. (C-319/14). De Hoge Raad oordeelt dat de douaneschuld ontstaat op grond van artikel 203 CDW, ondanks dat de goederen buiten het douanegebied van de EU zijn gebracht. Dit is het gevolg van het feit dat de goederen niet zijn aangebracht bij een kantoor van bestemming, waardoor zij aan het douanetoezicht zijn onttrokken. De Hoge Raad heeft de middelen van de belanghebbende verworpen en verklaart het beroep in cassatie ongegrond. Tevens is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15 april 2016
nr. 12/05479bis
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
B&S Global Transit Center B.V.te
Dordrecht(hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 25 oktober 2012, nrs. 11/00375, 11/00376 en 11/00377, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij een arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vragen.

1.De loop van het geding in cassatie tot dusver

Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 13 juni 2014, nr. 12/05479, ECLI:NL:HR:2014:1373, BNB 2014/185, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.
Bij arrest van 29 oktober 2015, B&S Global Transit Center B.V., C-319/14, ECLI:EU:C:2015:734, V-N 2015/59.14, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:
“De artikelen 203 en 204 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006, moeten aldus worden uitgelegd dat een verzuim om te voldoen aan de verplichting om onder de regeling extern communautair douanevervoer geplaatste goederen aan te brengen op het kantoor van bestemming, niet een douaneschuld doet ontstaan op grond van artikel 204 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1791/2006, maar op grond van artikel 203 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1791/2006, wanneer de betrokken goederen het douanegebied van de Europese Unie hebben verlaten en het subject van deze regeling niet in staat is documenten over te leggen die in overeenstemming zijn met artikel 365, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993, houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, in de versie van verordening (EG) nr. 993/2001 van de Commissie van 4 mei 2001, of met artikel 366, leden 2 en 3, van verordening nr. 2454/93, in de versie van verordening (EG) nr. 1192/2008 van de Commissie van 17 november 2008.”
De Staatssecretaris van Financiën heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op dit arrest.

2.Nadere beoordeling van de middelen

Gelet op hetgeen is overwogen in onderdeel 3.4.2 van het hiervoor onder 1 vermelde arrest van de Hoge Raad alsmede gelet op de hiervoor onder 1 weergegeven verklaring voor recht is juist ’s Hofs oordeel dat de onderhavige goederen doordat deze niet zijn aangebracht bij een kantoor van bestemming, aan het douanetoezicht zijn onttrokken, zodat - ongeacht of de goederen buiten het douanegebied van de Europese Unie zijn gebracht - op grond van artikel 203, lid 1, van het Communautair douanewetboek een douaneschuld is ontstaan. De middelen falen derhalve.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, E.N. Punt, L.F. van Kalmthout en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2016.