Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
Naar aanleiding van het tegen dit bedrag op 7 maart 2012 gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak van 19 juni 2012 de verschuldigde belasting vastgesteld op € 3.186, een teruggaaf verleend van € 475 en een vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend van € 54,50.
Het Hof heeft te dezer zitting gelijktijdig behandeld de zaken van belanghebbende met nummers 14/00928 tot en met 14/00931 en de zaken van de heer [F] h.o.d.n. [belanghebbende] met nummers 14/00932 en 14/00933.
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
2. Hoe dient de rente over het terug te geven bedrag te worden berekend?
De Inspecteur concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur, tot een teruggaaf van BPM tot een bedrag van € 475, tot een vergoeding van de rente over dit bedrag vanaf de dag van de onverschuldigde betaling tot de dag van uitbetaling, en tot toekenning van een vergoeding voor de kosten van bezwaar van € 54,50, en voor de kosten van beroep en hoger beroep conform het in het Besluit opgenomen puntenstelsel.
4.Gronden
al is het maar in sommige gevallen(cursivering Hof), zwaarder wordt belast. (…)”
De vaststelling op € 10 voor het bijwonen van de twee hoorzittingen acht het Hof juist, nu tijdens de hoorzittingen een groot aantal zaken van diverse cliënten van belanghebbendes gemachtigde is behandeld, zonder dat er een inhoudelijke discussie per zaak heeft plaatsgevonden. Deze matiging is naar het oordeel van het Hof echter niet op zijn plaats bij het indienen van het bezwaarschrift, omdat de gemachtigde in het bezwaarschrift wel een inhoudelijke discussie heeft aangekaart. De Rechtbank heeft de totale vergoeding voor de kosten van bezwaar derhalve terecht op € 253 gesteld.
Het Hof stelt voorop dat van die tien zaken slechts in zes zaken hoger beroep is ingesteld (kenmerken 14/00928 tot en met 14/00933). Het Hof draagt derhalve geen kennis van de overige vier rechtbankprocesdossiers. Gelet op de nummering van de kenmerken bij de Rechtbank kan wel worden gezegd, dat de beroepen in eerste aanleg in die tien zaken gelijktijdig zijn ingediend. Met betrekking tot de zes zaken, waarvan hoger beroep, heeft de Rechtbank naar het oordeel van het Hof terecht samenhang kunnen aannemen. De wijze waarop de gemachtigde de geschilpunten in die zaken heeft ingebracht, vertoont een grote mate van uniformiteit (vgl. Hoge Raad 8 april 2011, nr. 10/00652, ECLI:NL:HR:2011:BQ0415, BNB 2011/180). Betreffende de overige vier zaken heeft belanghebbende haar stelling, als zou er geen sprake zijn van samenhang, niet nader onderbouwd. Het Hof ziet ambtshalve geen aanwijzingen het oordeel van de Rechtbank, dat sprake was van tien samenhangende zaken, onjuist te achten.
1 januari 2015, zijn samenhangende zaken: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Het Hof acht een dergelijke samenhang in hoger beroep aanwezig in alle ter zitting van 8 juli 2015 behandelde zaken, waarin belanghebbendes gemachtigde optrad, nu in al deze zaken dezelfde discussiepunten spelen en de werkzaamheden van gemachtigde in elk van deze zaken, gelet op de processtukken, nagenoeg identiek zijn. Het betreft de zaken van belanghebbende met kenmerken 14/00928 tot en met 14/00931, en de zaken ten name van andere belanghebbenden, met kenmerken 14/00932, 14/00933, 14/00914, 14/000915, 14/00916, 14/00937 en 14/00938. Het Hof merkt deze elf zaken aan als samenhangend.
5.Beslissing
- verklaarthet hoger beroep ongegrond;
- verklaarthet incidentele hoger beroep ongegrond;
- bevestigtde uitspraak van de Rechtbank, met inachtneming van hetgeen hiervóór is overwogen in 4.12 en 4.14;
- veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 133,64.