ECLI:NL:HR:2016:28

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
15/00663
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van [A] tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 18 december 2014, nr. 14/00068. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting over de jaren 1990 tot en met 2000, alsook beschikkingen inzake heffingsrente. De Hoge Raad heeft eerder op 24 januari 2014, nr. 12/03501, ECLI:NL:HR:2014:90, de uitspraak van het Gerechtshof 's-Gravenhage vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

In het tweede geding in cassatie heeft de belanghebbende, de erfgenamen van [A], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop de belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven, gevolgd door een conclusie van dupliek van de Staatssecretaris.

De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien de klachten geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Het arrest is uitgesproken op 15 januari 2016 door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

15 januari 2016
Nr. 15/00663
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de
erfgenamen van [A],gewoond hebbende te
[Q],(hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 18 december 2014, nr. 14/00068, betreffende de aan erflater over de jaren 1990 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de over de jaren 1991 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage is op het beroep van de belanghebbenden bij arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2014, nr. 12/03501, ECLI:NL:HR:2014:90, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3.Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2016.